v. (-en), (prehistorische) tekening op of in een rotswand, petroglief.
De oudste rotstekeningen, door de mens van het late Paleolithicum gecreëerd, vindt men in groten getale in de grotten van West-Europa (Zuid-Frankrijk: Lascaux; Noord-Spanje: Altamira), hier en daar ook in Zuiden Oost-Europa. Het gaat hier m.n. om dieren die men in de ijstijd jaagde, afgebeeld met jachtwapens (pijlen, harpoenen enz.) en jagers. Men gebruikte oker, bruinsteen, veldspaat, mangaan, houtskool, opgelost in water of speeksel. Zwart, bruin en rood zijn de hoofdkleuren; minder vaak werden geel, violet en wit gebruikt. Bij rotstekeningen uit de periode na de ijstijd komen ook plantesappen of andere organische stoffen als bindmiddel voor. In grotten zonder temperatuurverschillen hebben zij zich ruim 10000 jaar goed gehouden; kwam lucht of vochtigheid erbij dan hebben ze meestal sterk geleden.
Rotstekeningen uit het Mesolithicum vindt men vooral in Oost-Spanje: jacht-, strijden dansscènes in een soort silhouettechniek. Dergelijke voorbeelden vindt men ook in Klein-Azië, Noorden ZuidAfrika en in Australië. De dieren herinneren aan de ijstijd, de menselijke figuren zijn streng gestileerd. De weergave beperkt zich deels tot beweging en ritme, deels ook tot een statische vormgeving. In het algemeen kan men een verdeling maken in motieven van de rotstekeningen: die van jagersvolken, die van nomaden en die van landbouwers. Uit het Jong-Paleolithicum en het Mesolithicum kent men alleen rotstekeningen van jagersvolken.
In het Neolithicum werden in Oost-Spanje huisdieren getekend, zoals ook in Noord-Afrika (na 4000 v.C.). In de brons-en ijzertijd (Zweden en Noord-Italië) ziet men ploeg en wagens, voorstellingen van dans en tweekamp en typische vruchtbaarheidsriten van akkerbouwers. Waar natuurvolken zich hun betekenis nog kunnen herinneren (Australië) of waar men nog cultische handelingen met de rotstekeningen verricht (Australië, Noord-Amerika, Noord-Afrika) weet men zeker dat zij in samenhang staan met religieuze voorstellingen en gebruiken.
LITT. F.Behn, Zur Problematik der Felsbilder (1962); S.Giedion, Ewige Gegenwart (1962); A. Leroi Gourhan, Préhistoire de Part Occidental (1965); P.J.Ucko en A.Rosenfeld, Kunst uit de oude steentijd (z.j.).