m. (-s), molen, door een paard of ander trekdier in beweging gebracht en gehouden; (fig.) in de rosmolen lopen, in de tredmolen lopen.
In een rosmolen doorloopt een paard, ezel of os een cirkelbaan en drijft hierbij met behulp van een gareel een spil aan met een groot kamrad of spoorwiel. Dit wiel brengt via kamraderen de draaiende beweging over op de loper: een maalsteen die rakelings draait langs een onderliggende steen, de ligger, die vast ligt. Tussen beide molenstenen, voorzien van spiraalvormige inkervingen, worden de te malen graankorrels (gestort via een gat in het midden van de loper) tot meel gewreven. Rosmolens waren ook wel tot olieslagerijen ingericht, waarbij kantstenen (verticaal rondlopende stenen), stampers en roerwerk vanaf het grote spoorwiel door middel van kamraderen in beweging kwamen. De omvang van dit soort bedrijven was steeds beperkt en de exploitatie geschiedde meestal in combinatie met een boerenbedrijf.