Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Roman

betekenis & definitie

[Fr., oorspr. verhaal in verzen in het Romaans, de volkstaal van Frankrijk in de middeleeuwen], m. (-s),

1. episch gedicht uit de middeleeuwen, waarin de avonturen van ridders worden verhaald: Frankische, Keltische, oosterse romans;
2. een in prozastijl geschreven verdicht verhaal van betrekkelijk grote omvang, waarin lotgevallen en meestal ook karakter, resp. karakterontwikkeling van een of meer personen beschreven worden, vaak in verband met bepaalde milieus: de held van een roman, de hoofdpersoon; men zou er een roman over kunnen schrijven, het is bijzonder avontuurlijk en verwikkeld; net een roman, zeer avontuurlijk;
3. avontuurlijk gebeuren, reeks van avonturen: zijn leven is een roman.

Hoewel de benaming roman uit de middeleeuwen afkomstig is, kent de litteratuur uit vroegere tijden ook romans. In de klassieke oudheid zijn bekende roman auteurs Heliodoros en Longos (Grieks), Petronius en Apuleius (Latijn). Als subgenre van het epische of verhalende genre onderscheidt het zich van de andere vormen: het epos geeft doorgaans een collectief beeld van een samenleving of een deel van de geschiedenis ervan, terwijl de roman eerder individuele lotgevallen behandelt. Een verschil met de verwante novelle is dat deze laatste zich toespitst op één centraal voorval of conflict, terwijl de roman een omvangrijker beeld geeft van de lotgevallen van de hoofdfiguur (of hoofdfiguren). De omstandigheid dat momenteel vrijwel alle romans in proza geschreven zijn, is geen bruikbaar middel om dit type litteratuur van het epos te onderscheiden: de meeste ridderromans, die hun naam aan het genre gegeven hebben, zijn geschreven in versvorm.

Na een grote bloei van de versroman tijdens de middeleeuwen (b.v. Roman de Renart, Roman de la rosé, en het oeuvre van Chrétien de Troyes), ontstonden de lijvige prozaromans van de renaissance: Gargantua (1532) en Pantagruel (1535) van de Fransman Rabelais. De vele in romans voorkomende liefdesgeschiedenissen culmineren in de Amadisromans van Spaans-Portugese oorsprong. Eveneens uit Spanje afkomstig is het in de 16e eeuw ontstane type van de schelmenroman (Lazarillo de Tormes, 1554). Dit type heeft de omvangrijke produktie van avonturenromans sterk beïnvloed, b.v. Gil Blas de Santillane (1715-35) van de Fransman Lesage; uitlopers van de avonturenroman zijn o.a. werken van Defoe en Swift.

Een parodie op de onwaarschijnlijke avonturen die in beide soorten romans de hoofdmoot vormen, is Don Quijote (1605—13) van Cervantes. Een ontwikkeling naar meer waarschijnlijkheid en psychologische tekening zet in met La princesse de Clèves (1678) van Madame de la Fayette. In de 18e eeuw leverde Engeland de belangrijkste bijdrage tot de romankunst met de werken van Richardson, Fielding, Sterne, Smollett en later Goldsmith. De grote ontplooiing van het romangenre vanaf de tweede helft van de 18e eeuw die culmineerde tijdens de 19e eeuw, werd mogelijk gemaakt door het geleidelijk terugdringen van het analfabetisme. Vanaf ca.1830 is de roman het meest beoefende (en zeker het meest gelezen) litteraire genre. De meest voorkomende types zijn sentimentele (liefdes)romans, romans over het dagelijks leven, ontwikkelingsromans, en de nog steeds populaire avonturenromans. In grote trekken zijn dit nog steeds de hoofdtypen van de ontspanningslitteratuur.

Tijdens de romantiek (begin 19e eeuw) komt daarbij de historische roman, geïntroduceerd door Walter Scott. De echte romantische roman (van b.v. Hoffmann, Novalis, Chateaubriand) is daarentegen een genre voor een kleiner, select publiek. De grootste bloei beleefde het romangenre tijdens het realisme (ca.1830-80), wat geen toeval is, daar voor deze stroming, waar het gaat om uitvoerige en exacte beschrijving van de werkelijkheid, de roman het meest geschikte middel is. Bekende vertegenwoordigers zijn: Frankrijk: Balzac, Stendhal, Flaubert, De Goncourt, Zola; Engeland: Dickens, Thackeray, George Eliot, Hardy, Meredith; Duitsland: Keiler, Raabe, Fontane, Freytag. Wellicht de grootste hoogte bereikte de roman in Rusland: Dostojévski, Tolstoj, Toergenjev, Gógol, Gontsjaróv.

Meer psychologische verdieping (mede door de kennis van de psychoanalyse) ontstond in de romans van de 20e eeuw, terwijl steeds meer vormexperimenten plaatsvinden. Representatieve namen zijn: Frankrijk: Proust, Gide, Duhamel, Mauriac; Engeland/VS: Joyce, Lawrence, Huxley, Dreiser, Faulkner, Hemingway, Duitstalig: T.Mann, Werfel, Hesse, Kafka, Musil, Wassermann; Scandinavië: Hamsun, Sigrid Undset; Nederland: Couperus, Van Schendel, T.de Vries, Vestdijk, Hermans; Vlaanderen: Elsschot, Walschap, Gijsen, Lampo. Op het gebied van de ontspanningslectuur zijn zeer populair de misdaaden detectiveromans en de Science fiction. Nieuwe types zijn in de 20e eeuw de reportageroman (Ehrenburg, Jef Last), de Franse nouveau roman en de stream of consciousness roman. Subgenres. De meest handzame indeling van types is uiteraard die op grond van de stof.

Enkele veel voorkomende typen werden reeds genoemd: avonturenroman, liefdesroman, ontwikkelingsroman, historische roman; verder b.v. streekroman, zeeroman. Naar de wijze waarop de romanwereld vorm krijgt, onderscheidt men romans over gebeurtenissen, personen en gemeenschappen. Naar de vorm zijn duidelijk herkenbaar de versroman en de briefroman. Naar de wijze van vertellen kan men onderscheiden in ik-en hij-romans.

Theorie. Vooral in de laatste decennia houdt men zich bezig met datgene wat kenmerkend is voor de roman; allereerst afbakening tegenover andere genres; verder vragen van structuur en compositie. G.Müller besteedt veel aandacht aan de specifieke wijze waarop tijd en ruimte in het werk gestalte krijgen; kenmerkend voor de roman (in zekere zin ook voor de novelle) is de grote variatie aan mogelijkheden voor het tijdsverloop en de plaats van handeling (dit b.v. in tegenstelling tot het drama). Wat het eerste betreft hanteert hij de begrippen verteltijd (de tijd die het lezen in beslag neemt) en vertelde tijd (datgene wat geacht wordt zich in de roman af te spelen). In de roman kan men in de vertelde tijd stukken overslaan, de tijd terugdraaien, stopzetten (bij beschrijving) enz. In de Engelse romans bedient men zich wel eens van het zgn. vertelperspectief (Engels: point of view).

Hoewel de auteur het verhaal heeft geschreven, wordt het werk zo gepresenteerd alsof een tussenpersoon (de verteller) het verhaal vertelt; deze gefingeerde persoon is niet met de auteur gelijk te stellen, ook niet wanneer de ikvorm gekozen wordt. Al naar gelang deze verteller persoonlijk bij de handeling betrokken is, onderscheidt men een aantal mogelijkheden: auctorieel (de verteller staat buiten het verhaal maar is alwetend), personeel (de gebeurtenissen worden gezien vanuit één of meer van de romanpersonen) en ik-roman. Deze indeling van Lammert en Stanzel werd verder uitgewerkt door A.Friedman en vooral door Genette.

LITT. G.Lukács, Die Theorie des Romans (1920); G.Müller, Die Bedeutung der Zeit in der Erzählkunst (1947); F.J.J.Buytendijk, De psychologie van de roman (1950); E.Lämmert, Bauformen des Erzählens (1955); F.Stanzel, Die typischen Erzählsituationen im Roman (1955); W.Blok, Verhaal en lezer (1960); V.Klotz, Zur Poetik des Romans (1965); A.Friedman, The turn of the novel (1966); P.Stevick (red.), The theory of the novel (1967); G. Genette, Figures III (1972); F.Gardner, On moral fiction (1972).

< >