Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rok (bekleding)

betekenis & definitie

m. (-ken),

1. kledingstuk van mannen en vrouwen; volgens het gebruik in de oudheid: overkleed, hetzij over het hemd, hetzij over het blote lichaam gedragen; (spr.) het hemd is nader dan de rok, men zorgt eerst voor zichzelf of zijn naaste bloedverwanten;
2. kledingstuk voor mannen; vroeger algemeen voor bovenkleed, tabbaard; m.n. galakleding: de heren waren in rok ;
3. kledingstuk van vrouwen dat van het middel tot aan de knieën, kuiten of langer reikt: korte rokken; aan moeders rokken hangen, van kinderen gezegd; als specifiek kledingstuk van vrouwen: achter de rokken (van een vrouw) lopen, haar het hof maken;
4. (metonymisch) vrouw; (zegsw.) waar broeken zijn, betalen geen rokken, de heren behoren voor de dames te betalen;
5. (anatomie) bekleedsel, vlies (tunica), b.v. oogrok;
6. (plantkunde) ben. voor de bladachtige delen van een bol, die deze geheel omgeven, in tegenst. tot de schubben, die dat slechts ten dele doen.

De rok is eeuwenoud. Reeds de Kretenzer vrouw uit de oudheid droeg een rok en een apart lijfje. Tot het eind van de 19e eeuw was de rok in principe een aan een band gerimpelde of zeer fijn geplooide strook stof. Nadien ontstonden vele typen, zoals de plooi-, klok-, cirkelen broekrok en de gladde modellen. In de damesmode vormt de rok vaak met een blouse of trui een geheel. In de herenmode is de rok galakleding, bestaande uit een zwarte kostuumjas met zijden revers en lange panden, een zwarte broek, wit piqué vest en wit strikje.

Daarbij horen zwarte sokken en zwarte lakschoenen. Dit kostuumtype is ontstaan uit de herenkleding die tegen het eind van de 18e eeuw in zwang was. Reeds in de 2e helft van de 17e eeuw werd een herenjas rock genoemd.

< >