Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rogge

betekenis & definitie

v./m., Secale cereale, landbouwgewas uit de familie Gramineae.

Rogge is als cultuurgewas veel jonger dan tarwe. Volgens de nieuwste inzichten stamt de cultuurrogge uit dezelfde gebieden als de tarwe, nl. Klein-Azië en Toerkestan. De daar voorkomende wilde vorm (Secale montanum) is een ééntot meerjarige plant, die als een lastig onkruid in tarwevelden voorkwam. Rogge kwam als cultuurgewas niet voor in de oude beschavingen van Mesopotamië en Egypte. De Romeinen vonden het een minderwaardig graangewas, zodat de verbouw weinig of niet voorkwam.

Toen de tarwe zich vanuit het Midden-en Nabije Oosten naar noordelijker streken verbreidde, ging de rogge als onkruidgewas mee. Hierbij bleek echter dat dit onkruid beter dan de tarwe bestand was tegen ongunstige omstandigheden van bodem en klimaat. De rogge bleek winterharder te zijn en zich ook op schrale gronden goed te ontwikkelen. Toen men bovendien ervoer dat ook de roggekorrels als voedsel konden worden gebruikt, is men er enkele eeuwen v.C. geleidelijk toe gekomen de rogge op de lichte en schrale gronden in noordelijker gebieden als cultuurgewas en broodgraan te verbouwen. Daarna is de rogge vooral in Noordoost-Europa (Duitsland, Polen, Rusland) snel het belangrijkste graangewas geworden, waarvan de korrels, al of niet vermalen, voor de bereiding van uiteenlopende typen roggebrood werden en worden gebruikt. Rogge komt voornamelijk voor als wintergewas, hoewel er ook zomertypen bestaan.

In botanisch opzicht hebben tarwe en rogge veel gemeen: b.v. de vorm van de bloempjes en de opbouw van de aar. Enige duidelijke verschillen zijn: de aar van de rogge bevat in de regel slechts 2 bloempjes (die van de tarwe 3 of meer), waardoor een roggeaar platter is dan een tarweaar; de tarwe is een zelfbevruchter met gesloten bloei, terwijl de rogge een echte kruisbestuiver is waarbij de meeldraden tijdens de bloei ver uit de bloempjes hangen en veel stuifmeel vrijkomt. De middennerf van het onderste kroonkafje is bij de rogge altijd tot een lange kafnaald verlengd. De roggekorrel is in het algemeen langer en slanker dan de tarwekorrel (graan) en grijsgroen van kleur (variaties in de korrelkleur komen bij verschillende roggerassen voor, er zijn zelfs rassen met blanke korrels).

Doordat rogge een sterke kruisbestuiver is, is het niet mogelijk verschillende roggerassen in eikaars nabijheid zuiver te houden. Het is van belang in een bepaalde streek slechts één ras te telen teneinde verbastering te voorkomen. Om dezelfde reden moeten ook bij het kweken van nieuwe roggerassen speciale voorzorgen worden genomen (b.v. inhullen van de aren) om te bereiken dat het materiaal zuiver blijft. Dit maakt het kweken van roggerassen omslachtiger dan dat van b.v. tarwerassen. In Nederland had dit tot gevolg dat er gedurende een halve eeuw vrijwel slechts één roggeras werd verbouwd, nl. de Petkuser winterrogge, die in 1881 door Von Lochous in Duitsland voor het eerst werd gekweekt. Pas sinds 1960 is daarin verandering gekomen en worden overwegend Ned. rassen verbouwd.

In België heeft Petkuser een veel geringere verbreiding gekregen, omdat Belg. roggerassen op vrij grote schaal werden geteeld. In verhouding tot tarwe, maïs en rijst is de rogge een klein wereldgraangewas met ca. 4 % van de wereldgraanoppervlakte. Winterrogge wordt in de herfst gezaaid. Tijdig gezaaid kan ze zich voor de winter flink ontwikkelen, zodat de grond bedekt is. De bemesting komt vrijwel overeen met die van andere granen. In winter of voorjaar past men gewoonlijk chemische onkruidbestrijding toe, b.v. kalkstikstof.

De oogst valt in juli. Van ziekten heeft het gewas weinig last (behalve op met reup of stengelaaltjes besmette gronden). De rijping is vroeg, zodat na rogge nog een stoppelgewas (knollen, spurrie) kan worden verbouwd. De korrelopbrengst ligt meestal lager dan die van tarwe en gerst, onder gunstige omstandigheden ligt ze tussen 3000—3500 kg per ha. Zowel in Nederland als in België is de roggeteelt na de oorlog sterk teruggelopen, tot 10—15 % van de oorspronkelijke oppervlakte, en o.a. vervangen door snijmaïs en zomergerst. Ook de wereldproduktie liep terug van 36 mln. t in 1955 tot 24 mln. t in 1977.

Van de Ned. roggeoogst vindt 90—95 % zijn weg naar de veevoedersector; in België 97 % (1976). Slechts 50000—60000 t rogge wordt gebruikt voor de bereiding van roggemeel en roggebloem en deze is dan nog overwegend van buitenlandse herkomst (Argentinië, Turkije, Canada, VS). De buitenlandse rogge heeft vooral voor de roggebloembereiding de voorkeur: zij heeft een lager vochtgehalte en een geringe enzymwerking, hetgeen een gunstige factor is voor de bereiding van ontbijtkoek e.d. Aangezien het rogge-eiwit componenten mist die bij tarwe de gluten vormen, heeft roggebrood altijd een compacte structuur.

Het roggestro kan voor vele doeleinden gebruikt worden: als dakbedekking is het geschikter dan ander graanstro; dit is ook het geval als grondstof voor de kartonfabricage en voor het maken van strohulzen. Met de opkomst van moderne verpakkingsmaterialen (kunststoffen) is de betekenis van het roggestro voor dit doel vrijwel geheel verdwenen.

LITT. W.H.Leonard en G.Martin, Cereal crops (1963); Instituut voor rassenonderzoek van landbouwgewassen (IVRO); Rassenlijst voor landbouwgewassen (jaarl.).

< >