1. (roestte, is geroest), met roest bedekt worden: de edele metalen roesten niet; oude liefde roest niet, vergeet men niet; (spr.) rust roest, eig. van werktuigen die ongebruikt blijven en roesten; wie niet actief blijft, wordt stram of verliest zijn kennis en kundigheid.
2. (roestte, heeft geroest), (van kippen) op stok zitten, slapen; (jagersterm) op boomtakken of elders rusten of slapen.