1. m./o., (chemie) roodof bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof (oxidatie), vooral in een vochtige omgeving: een laag roest; het zit dik onder de roest; (fig.) aantasting, bederf door de tijd en door rust;
2. m., de werking die roest doet ontstaan, het roesten: de roest vreet het ijzer aan, verteert het;
3. m., planteziekte die zich openbaart door oranje- of roodkleurige vlekken op de bladeren, stengels of vruchten.
CHEMIE
Roest is het corrosieprodukt van ijzer, en het ontstaat als gevolg van een elektrochemisch corrosieproces. Een laag roest bestaat uit het roodbruine ijzeroxide (Fe2O3) en het ijzeroxyhydroxide (FeO.OH), waaronder zich vaak nog zwart magnetiet (Fe3O4) bevindt. Doordat de kristalroosters van het metaal en de corrosieprodukten verschillen, waardoor de corrosieprodukten meer volume innemen, barsten de ijzeroxideschilfers los, zodat het proces zich voortzet (in tegenstelling tot b.v. aluminium waarbij het oxidatieprodukt roest Al2O3 roest een gesloten laagje op het metaal vormt).
Roest kan gemakkelijk stoffen absorberen, zeker wanneer het vochtig is. De geabsorbeerde stoffen, b.v. chloorionen uit de grond of zwaveldioxide uit een industriële atmosfeer, versnellen de elektrochemische reacties die leiden tot roestvorming. Daarom is het nodig roest volledig te verwijderen, alvorens een beschermende laag aan te brengen, omdat anders de geabsorbeerde ionen voortgezette corrosie onder de beschermende laag veroorzaken.
PLANTEZIEKTENKUNDE
Roest wordt veroorzaakt door roestzwammen, biotrofe schimmels, behorend tot de orde Uredinales. Roestziekten worden gekenmerkt door het voorkomen van min of meer roestkleurige sporehoopjes op de aangetaste plantedelen. Roestziekten veroorzaken schade op een groot aantal gewassen. Vele roestzwammen hebben voor een volledige levenscyclus een waardplantwisseling nodig (heteroëcisch), zo is de Berberis de tweede waardplant voor de zwarte roest of stengelroest bij tarwe. De ziekteveroorzaker, Puccinia graminis, vormt uredosporen op tarwe, die tijdens het groeiseizoen massaal verspreid worden en nieuwe infecties op deze waardplant geven.
Later in het seizoen worden de donkergekleurde teleutosporen gevormd, waaruit na de winter basidiosporen ontstaan die uitsluitend de Berberis kunnen infecteren. Hierop vormt de schimmel spermagonia met spermatiën en oranje sporen in bekervormige structuren (aecidiosporen), die op hun beurt uitsluitend de graanplant kunnen infecteren. Hierop worden dan weer uredosporen gevormd, waarmee de cyclus gesloten is. Een dergelijke waardplantwisseling wordt o.a. ook aangetroffen bij de kroonroest, de bruine roest, de dwergroest en de blaasjesroest op de vijfnaaldige den, veroorzaakt door Cronartium ribicola, waarvan de uredoen teleutosporen op de Ribes gevormd worden. Sommige roestzwammen voltooien hun gehele levenscyclus op één waardplant (autoëcisch), b.v. Melampsora lini op vlas.
Het donkere teleutosporenstadium, dat zwartstip genoemd wordt, maakt de vlasvezel waardeloos. Bij andere roesten zijn één of meer van de genoemde sporevormen onbekend, zoals bij de gele roest, veroorzaakt door Puccinia striiformis op gerst en tarwe. Deze schimmel vormt uitsluitend uredoen teleutosporen op gerst; een tussenwaard waarop aecidiosporen gevormd worden is nooit gevonden. De roestzwammen zijn sterk gespecialiseerd. Zo komen van de zwarte roest een aantal ondersoorten voor (forma specialis) op tarwe, rogge en haver; die voor tarwe gaat niet over op rogge en haver en omgekeerd kan de havervorm geen infectie teweegbrengen op rogge en tarwe. Deze ondersoorten vallen weer uiteen in een groot aantal fysiologische rassen of fysio's waarvan elk slechts bepaalde variëteiten van het betrokken gewas kan aantasten en andere niet.
Door kruising tracht men nieuwe variëteiten te kweken met resistentie tegen zoveel mogelijk fysio's. Roest reduceert het assimilerend oppervlak en vergroot de verdamping, zodat bij sterke aantasting verdroging van het blad optreedt. Chemische bestrijding van roesten wordt toegepast in de tuinbouw, maar nog weinig in de landbouw. Sinds de ontwikkeling van systemische fungiciden neemt de belangstelling hiervoor toe.
4. m./o. (-en), rust-of slaapplaats van vogels, m.n. stok waarop de kippen slapen;
5. (jagersterm) nachtleger van vliegend wild.