(Fr.: Lille), Franse stad, hoofdstad van het dep. Nord (Frans Vlaanderen), 200000 inw.
Rijsel heeft een metropoolkarakter (met omliggende gemeenten ca. 1 mln. inw.). De stad is een zeer belangrijke handels-en industriestad: textielfabricage, machinebouw, chemische nijverheid, levensmiddelen. Ten zuiden van Rijsel ligt het Noordfranse steenkoolbekken. Cultureel centrum. Staatsuniversiteit, rooms-katholieke universiteit, hogere handelsschool, landbouwschool, technische scholen. Vliegveld.
Belangrijke binnenhaven, verbonden met Dunkerque en de Schelde. Door de crises in de textielindustrie en steenkoolmijnbouw is de werkloosheid snel gestegen.Het oudste gedeelte van de stad ligt in het noorden, waar zich de Beurs (karakteristiek 17e-eeuws gebouw), de Saint Maurice (15e eeuw), Sainte Catherine (16e eeuw) en verschillende oude huizen (o.a. Palais Rihour) bevinden. In het zuiden de Place de la République met de prefectuur (19e eeuw) en het Palais des Beaux-Arts (met o.a. een belangrijke schilderijenverzameling). In het noordoosten is een deel van de vroegere omwalling bewaard gebleven, in het noordwesten ligt de citadel. De stad heeft verscheidene parken.
GESCHIEDENIS
Rijsel ontstond als nederzetting bij een slot van de Vlaamse graaf Boudewijn II (ca. 880). Wegens de ligging tussen de Deule en de Leie heette de plaats L'isle (het eiland). Rijsel kreeg in 1127 stadsrecht. De stad werd in 1384 Bourgondisch, in 1667 Frans en werd door Vauban tot een belangrijke grensvesting getransformeerd, welke functie tot 1914 bleef bewaard.
LITT. L.Trénard (red.), Hist. d'une metropole (1977).
