Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rijping

betekenis & definitie

v. (-en), het rijpen;

1. (landbouw) toestand die aangeeft dat er geoogst kan worden;
2. (bodemkunde) proces van veranderingen dat sedimenten na drooglegging en ontwatering doorlopen;
3. (ontwikkelingspsychologie) groeien naar volwassenheid;
4. (fotografie) bewerking bij het vervaardigen van zilverhalogenide-gelatine-emulsies.

BODEMKUNDE

Er wordt onderscheid gemaakt tussen fysische, chemische en biologische rijping, die gedeeltelijk gelijktijdig maar ook na en onafhankelijk van elkaar kunnen voorkomen (veldbodemkunde).

Het belangrijkste aspect van de fysische rijping is de volumevermindering van het sediment (inklinking), die het gevolg is van irreversibel waterverlies. De bovenste lagen zijn hieraan het sterkst onderhevig. De weke massa wordt geleidelijk steviger en er ontstaan verticale scheuren, die van grote betekenis zijn voor de doorlatendheid en de waterbeweging. De inklinking is groter naarmate de grond meer lutum en humus bevat. De snelheid van de fysische rijping is o.a. afhankelijk van de vegetatie (verdamping via wateronttrekking door planten), de afwatering en ontwatering en het profiel van de grond.

Gedeeltelijk tijdens en ook wel na de fysische rijping treedt chemische rijping op. Dit zijn chemische en fysisch–chemische processen waarbij organische en anorganische verbindingen worden omgezet, bepaalde stoffen worden uitgespoeld of uit mineralen worden vrijgemaakt. Voor de vruchtbaarheid van de grond zijn vooral de uitspoeling van chloriden en sulfaten (ontzilting), de vorming van driewaardige ijzerverbindingen en de oxidatie van sulfiden tot sulfaten van belang. De laatste tasten de koolzure kalk (CaCO3) aan (ontkalking) en er ontstaat gips. Is er ruimschoots CaCO3 aanwezig dan worden de natrium- en magnesiumionen aan het adsorptiecomplex geleidelijk grotendeels door calciumionen vervangen en natrium- en magnesiumsulfaat spoelen uit. Bij een tekort aan CaCO3 treedt een overmaat aan waterstofionen op, de gunstige omzetting van natriumklei in calciumklei blijft achterwege en er kan zelfs katteklei ontstaan.

De biologische rijping is veelzijdig en houdt zeer nauw verband met de fysische en chemische rijping. Lagere organismen spelen bij de afbraak van organische stof een zeer actieve rol. Bij het optreden van reductie- en oxidatieverschijnselen is de werkzaamheid van bepaalde bacteriën eveneens zeer groot.

FOTOGRAFIE

De rijping heeft als doel de gevoeligheid van lichtgevoelige lagen te vergroten. Men onderscheidt de eerste rijping of ostwaldrijping en de chemische rijping of narijping.

LANDBOUW

De rijping van bieten, aardappelen en voedergewassen wordt beoordeeld naar de grootste massa voedingsstoffen of voor de industrie waardevolle stoffen, die het gewas heeft geproduceerd. Bij de granen onderscheidt men melk-, geel- of deeg-, vol- en doodrijpheid. Deze toestanden worden aan de korrel beoordeeld. De oogst van graan geschiedt meestal omstreeks volrijpheid, maaidorsen liefst bij doodrijpheid.

De rijping van vruchten wordt gekenmerkt door:

1. De verandering van kleur. Het verdwijnen van de groene kleur is o.a. een gevolg van de afbraak van chlorofyl. De opvallende kleuren tijdens de rijping zijn toe te schrijven aan carotenoïden (geeloranje) en anthocyanen (b.v. blos).
2. Het afstoten van de vrucht door de plant. Hiertoe vormt zich op de scheiding tussen vruchtsteel en tak een kurklaagje waardoor de vrucht gemakkelijk loslaat.
3. Het zachter worden van de vrucht, hetgeen een gevolg is van het oplosbaar worden van de pectine, een stof die de cellen verbindt.
4. Een toegenomen ademhaling.
5. Het ontstaan van smaak-en aromastoffen. Zetmeel verdwijnt en suikers en zuren worden gevormd. Het aroma wordt gevormd door een groot aantal vluchtige stoffen (alcoholen, aldehyden en esters).
6. De toegenomen produktie van ethyleen.

ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE

Rijping speelt bij de volwassenwording van de mens een grote rol, maar is niet, zoals het nativisme stelt, de enige factor van belang. De aangeboren eigenschappen zijn aanwezig als mogelijkheden; ontplooiing ervan gaat niet vanzelf, maar moet gestuurd worden door milieu en opvoeding. Het kind gaat b.v. alleen spreken als het om zich heen taal hoort. Wel is er voor allerlei leerprocessen (b.v. leren lopen, spreken, schrijven) een ‘gevoelige periode’: een leeftijd waarop de geestelijke en/of lichamelijke rijping van het kind mede door de opvoeding zover gevorderd is, dat het kind zich bepaalde vaardigheden of gedragspatronen eigen kan maken. Zo zijn doorgaans met ca. 18 maanden de beheersing van de blaasspieren en het begripsvermogen van het kind voldoende ontwikkeld om zindelijkheidstraining kans van slagen te geven. Is de gevoelige periode voor een bepaald leerproces onbenut voorbijgegaan, dan zal het kind vaak later met het doormaken van dit proces veel meer moeite hebben.

LITT. M.Montessori, Het geheim van het kinderleven (1937); W.J.Bladergroen, Lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind (1966); M.J. Langeveld, Ontwikkelingspsychologie (1967); J.J. Dumont e.a., Kind en jeugdige (1972).

< >