Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rigiditeit

betekenis & definitie

v.,

1. starheid; zowel eig. als fig.;
2. (psychologie) onvermogen tot aanpassing aan nieuwe omstandigheden.

De rigide persoon stelt zich door het inperken van zijn gedragsmogelijkheden minder bloot aan het risico te falen of op andere wijze geconfronteerd te worden met een verschil tussen wat hij denkt dat juist is om te doen en wat men juist blijkt te vinden. Het inperken van gedragsmogelijkheden betekent een beperking zowel in de tijd (leven aan de hand van strakke dagindelingen), als in plaats (dingen steeds op een vaste plaats willen hebben) en uitgebreidheid (de vakantie altijd op dezelfde plaats doorbrengen). Kenmerkend voor de rigide mens is een sterke sociale angst. Hij onttrekt zich aan mogelijke conflictsituaties en beperkt het aantal nieuwe situaties waaraan hij deelneemt. Hij komt er niet toe door het verkennen van nieuwe omgevingen zichzelf beter te leren kennen. Het vermijden van kritische situaties blijkt ook uit de neiging zich strak te houden aan gegeven opdrachten.

Door deze zelfopgelegde beperkingen komt hij vaak als een stabiel en aangepast iemand over. Het sociale waarderingssysteem heeft voor de rigide persoon in een te sterke mate betekenis als referentiekader dat bepalend is voor het eigen gedrag. In Nederland heeft Tellegen een aantal schalen ontwikkeld om rigiditeit te meten, en onderzoek verricht naar het gedrag van rigide personen.

LITT. B.Tellegen, Over rigiditeit (diss. 1968).

< >