Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Richter, schaal van

betekenis & definitie

schaal van de magnituden van aardbevingen, dat wil zeggen de sterkte gemeten op basis van uit seismogrammen afleidbare, in de haard vrijgekomen energie. Het is een door C.F.

Richter in 1935 opgestelde en nadien door hem en anderen herziene logaritmische betrekking tussen de energie, E, en de magnitude, M: log E = 5,8 + 2,4 M. De energie wordt in de vorm van aardbevingsgolven voortgeplant en neemt daarbij met de afstand van het hypocentrum af. In de empirische schaal van aardbevingsintensiteiten: M = 1,3 + 0,6 I0 is I0 de intensiteit (de sterkte geschat uit effecten op mensen en gebouwen) in het epicentraal gebied. De van het epicentrum uitgaande oppervlaktegolven met hun grote golflengte en amplitudo veroorzaken de verschijnselen aan de oppervlakte. Uiteraard neemt de intensiteit van de aardbeving met de afstand tot het epicentrum af. De intensiteit is een subjectief gegeven, afhankelijk van externe oorzaken, zoals de aard van de grond, bebouwing en bevolkingsdichtheid. De instrumenteel bepaalde magnitude is een objectief gegeven, gerelateerd aan een bepaalde aardbeving.

< >