Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Rhodesië

betekenis & definitie

(Zimbabwe-Rhodesia), zelfregerende Britse kroonkolonie in zuidelijk Afrika, die zich in 1965 éénzijdig onafhankelijk verklaarde en zich in 1970 tot republiek uitriep; begrensd door Botswana, Zambia, Mozambique en Zuid-Afrika, 390.245 km2, 6,9 mln. inw. Hoofdstad: Salisbury.

FYSISCHE GESTELDHEID

Reliëf en afwatering. Het grootste gedeelte van deze bijna cirkelvormige binnenstaat wordt gevormd door een van het westen naar het oosten langzaam stijgende, golvende, met savanne begroeide vlakte: het Midden Veld (900–1200 m) en Hoge Veld (boven 1200 m). Het land wordt doorsneden door een ca. 500 km lange en 6 km brede bergrug (Great Dyke) die van het zuidwesten naar het noordoosten loopt. Hier komen de meeste delfstoffen voor, speciaal de chroomertsen. In het noorden (Zambesivallei) en het zuiden en zuidoosten (Limpopoen Sabi-Lundivallei) ligt het droge en hete lage gedeelte. In het oosten komt een randgebergte tot 2600 m hoog voor. De rivieren zijn nauwelijks bevaarbaar en voor de economische ontwikkeling is een goed gebruik van het spaarzame water zeer belangrijk.

Klimaat. Door de hoge ligging is het klimaat subtropisch; een droge, koelere tijd van april–sept. wordt omstreeks dec.–jan. afgewisseld met een hete regentijd. In de droge tijd is in de hogere delen nachtvorst niet onbekend. Neerslag varieert van 400 mm in de Limpopovallei tot 1400 mm in de oostelijke hooglanden.

BEVOLKING

Algemeen. Met een geboortenoverschot van 33‰ behoort Rhodesië tot de snelst groeiende landen. De bevolking is in 20 jaar verdubbeld. Het aantal blanken, ca. 250.000, neemt snel af. De Afrikaanse bevolking, (1978: 6,2 mln.) bestaat uit twee grote stammengroepen: de Shona en de Ndebele met daarnaast enkele kleine stammen. In 1931 is bij de Land Apportionment Act het land verdeeld tussen de blanken en de Afrikanen.

In 1970 is de verdeling herzien, waarbij zowel de blanken als de Afrikanen 46,7% werd toegewezen; de rest viel aan de staat. De voornaamste stedelijke zones liggen in het blanke gebied. Vanaf 1977 is voor Afrikanen theoretisch de mogelijkheid aanwezig om land in het blanke gebied te verwerven, maar in de steden blijft de woonsegregatie bestaan. Het blanke gebied is in handen van 6000 boeren, terwijl 60% van de Afrikaanse bevolking in de stamgebieden woont, die overbevolkt en overbeweid zijn. De trek naar de stad neemt toe, waar door werkloosheid en woningnood slums ontstaan. In alle steden wonen meer negers dan blanken. De gezondheidstoestand is goed, vele tropische ziekten komen niet meer voor.

Taal. De officiële taal is het Engels. Door een groot deel van de Afrikanen worden Bantoetalen gesproken, m.n. het Nguni.

Godsdienst. De meeste Afrikanen belijden een natuurgodsdienst, de aanwezige Aziaten zijn moslim of hindoe. Van de bevolking is ca. 20% bij een christelijke denominatie aangesloten.

Ontwikkelingssituatie. De gevolgen van de economische sancties, het sluiten van grenzen, de wereldrecessie, de verhevigde guerrillaoorlog en de politieke onzekerheid hebben de Rhodesische economie in een desperate toestand gebracht. In april 1978 is de Rhodesische dollar voor de tweede maal binnen zeven maanden gedevalueerd. Door de goede infrastructuur en de goed ontwikkelde industriële sector is het land aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders en leningen van de Wereldbank. Potentieel is Rhodesië één van de rijkste landen van Afrika.

Communicatie. In Rhodesië verschijnen twee dagbladen met een gezamenlijke oplaag van 108.000. Er waren in 1976 240.000 radio’s aanwezig en 68.700 televisies. De televisiestudio’s zijn te Salisbury en Bulawayo gevestigd, de radiostudio te Salisbury. Er zijn 186.800 telefoonaansluitingen.

ECONOMIE

Landbouw. Van de bevolking werkt 80% in de landbouw. De Afrikaanse landbouw is voor het grootste gedeelte zelfverzorgend. Men kweekt m.n. maïs, daarnaast ook gierst en aardnoten, en houdt meer dan 3 mln. runderen. Het overmatig veebezit (statussymbool) en de slechte en ongeschikte gronden van de stamgebieden belemmeren een grotere landbouwproduktie. Wel probeert men meer handelsgewassen te kweken.

De landbouw die door de blanke bevolking wordt beoefend, is vooral op het Hoge Veld gesitueerd en levert tabak, katoen, tarwe, zuivel en suiker, belangrijke exportprodukten.

Mijnbouw. Er worden ca. 70 verschillende mineralen gewonnen, vooral in de Great Dyke (5e chroomleverancier ter wereld), waaronder asbest, goud, koper, tin en nikkel. Ook wordt ijzererts voor de eigen metaalindustrie gevonden. Het kolenveld van Wankie in het noordwesten levert overvloedig goede en goedkope steenkool, die gebruikt wordt door de elektriciteitscentrales. De voornaamste energiebron is echter het Karibastuwmeer in de Zambesi, dat ook Zambia van stroom voorziet.

Industrie. Rhodesië behoort tot de sterkst geïndustrialiseerde landen van Afrika. De belangrijkste fabrieken zijn die van metalen, voedingsmiddelen, textiel, meubels, elektrische apparaten en lederwaren. De olieraffinaderij bij Umtali en de assemblagefabrieken van Ford en Leyland zijn als gevolg van economische sancties gesloten. Bij de hoogovens is een bedrijf gevestigd voor kunstmestfabricage. De Afrikanen worden beschouwd als goedkope, ongeschoolde krachten en hebben nauwelijks kans banen in te nemen die voor blanken zijn gereserveerd. De belangrijkste industriesteden zijn Salisbury en Bulawayo.

Verkeer. Belangrijk waren de spoorlijnen die Rhodesië verbonden met Beira en Maputo in Mozambique en met Zambia. Nadat de grenzen met Mozambique en Zambia gesloten zijn, heeft men een verbinding met het Zuidafrikaanse net via Beit Bridge in 1974 voltooid. Langs deze verbinding moet, ondanks de boycot van de VN, de in-en uitvoer plaatsvinden. Het totale spoorwegnet is 3394 km. Van 80.000 km weg is 9.000 km geasfalteerd.

STAATSINRICHTING

Bestuur. De president is staatshoofd en opperbevelhebber van de strijdmacht en wordt voor vijf jaar, maximaal voor twee perioden, gekozen. De eerste algemene verkiezingen in april 1979 met een kiesrecht voor 18-jarigen en ouder, werd een overwinning voor de African National Council, waarna J.Z.Gumede als eerste niet-blanke president van Rhodesië werd. Het parlement bestaat uit de Senaat (23 leden, 3 door de president gekozen, 10 blanken en 10 zwarten) en het Huis van Afgevaardigden (78 zwarten, 28 blanken; voor vijf jaar gekozen). In de ministerraad zitten 9 blanken en 9 zwarten, met dien verstande dat de portefeuilles financiën, defensie en justitie in blanke handen zijn. Administratief is Rhodesië verdeeld in vijf provincies.

Rechtspraak. Het hooggerechtshof heeft twee afdelingen, het generale hof en het hof van appel. Ook zijn er Afrikaanse gerechtshoven die naar inheemse wetten en gebruiken oordelen over Afrikanen. In 1976 zijn enkele speciale rechtbanken opgezet om de guerrilla te bestrijden. Burgers mogen 30 dagen worden vastgehouden zonder recht op beroep bij een van de hoven.

Munt. Sinds febr. 1970 is de Rhodesische dollar betaalmiddel, verdeeld in 10 shilling. Op 1.6.1979 was de koers: 1 Rh.$ = f 2,25 = BF 32.

Onderwijs. Het onderwijs voor de zwarte en niet-zwarte bevolking is strikt gescheiden, behalve op de universiteit te Salisbury. Het onderwijs voor de Afrikanen is door de missie van de grond gekomen en bleef lang beperkt tot de basiskennis. Weinig Afrikanen bezoeken voortgezet onderwijs. Van de studenten aan de universiteit is 40% Afrikaan. Van de volwassenen is 75% analfabeet.

Defensie. In verband met de hevige guerrilla-activiteiten is de militaire dienstplicht die voor blanken, kleurlingen en Aziaten geldt, verlengd tot 18 maanden actieve en drie jaar semi-actieve training. De landmacht beschikte in 1977 over 8250 man en de luchtmacht over 1300 man.

GESCHIEDENIS

De geschiedenis van Rhodesië vóór de 19e eeuw wordt bepaald door de beschaving waarvan de ruïnes van Zimbabwe (geschat 6e eeuw n.C.) resten, en door het rijk Monomotapa dat in de 17e eeuw werd veroverd door de Shona. Vanaf ca.1830 vormde zich het rijk der Ndebele (of Matabele), met als centrum het gebied rond Bulawayo. In het noorden leefden vooral de Shona, die een hoog ontwikkeld landbouwsysteem hadden; de Ndebele leefden van veeroof. De eerste blanken in Rhodesië (Portugezen) stuitten op grote weerstand van de inheemse bevolking. In 1887 maakte Portugal aanspraak op het gebied gelegen tussen Angola en Mozambique, waar tevens Zuidafrikaanse boeren het oog op hadden. Rhodes, de premier van de Britse Kaapkolonie, wist Lobengula, de koning van de Ndebele, ertoe te brengen een overeenkomst te tekenen over de mineralen die zijn rijk bezat.

Lobengula was niet van plan zichzelf en zijn land aan de Britten te verkopen, maar meende dat hij aan een kleine groep slechts het recht had gegeven om onder zijn supervisie goud te winnen (Ruddconcessie, 30.10.1888); op 12.11.1888 beloofde hij met geen andere vreemde mogendheid een overeenkomst aan te gaan dan met toestemming van de Britten (Moffatverdrag). De Ruddconcessie werd overgedragen aan de inmiddels opgerichte British South Africa Company (BSAC), de onderneming van Rhodes, die de spoorweg en de telegraaflijnen vanuit Transvaal wilde doortrekken naar het noorden, de kolonisatie wilde stimuleren en de als rijk aanwezig geachte bodemschatten wilde exploiteren en die de tijd gekomen achtte Mashonaland te bezetten. Aan Lobengula was de keus tussen een al bij voorbaat verloren strijd of een moeilijk te slikken compromis; bovendien was een aanzienlijk deel van zijn onderdanen bereid om met de blanken te strijden. Pogingen van de negervorst om nieuwe besprekingen te openen, faalden door de onverzettelijkheid van Rhodes. Dat mannen van Rhodes geen toestemming hadden van Lobengula om het land te bezetten, werd ondervangen door de handelwijze van E.Lippert, die van de koning deze rechten wist te verkrijgen en ze vervolgens doorspeelde naar Rhodes. Mashonaland bleek teleur te stellen wat de rijkdom aan delfstoffen betreft.

De blik van de kolonisten richtte zich op Matabeleland en zijn geweldig potentieel aan goedkope arbeidskrachten. Aangezien Lobengula alles in het werk stelde oorlog te voorkomen, moesten Rhodes c.s. alles in het werk stellen om een oorlog uit te lokken. De veeroof van de bevolking werd uiteindelijk in juni 1893 aangegrepen door L.S.Jameson om een aanval op Matabeleland uit te voeren. De Ndebele, met hun primitieve wapens, dolven het onderspit. De houding en gedragingen van de blanke overwinnaars waren oorzaak van de opstand van Shona en Ndebele in 1896, die krachtig werd onderdrukt. Op 3.3.1895 ontving Rhodesië (dat tevens het huidige Zambia, Noord-Rhodesië omvatte) zijn naar C.Rhodes vernoemde naam. Na de Jameson-Raid en de Zuidafrikaanse Boerenoorlog (1899–1902) begon de periode van het koloniale bewind.

Deze opbouw geschiedde met grote aantallen zwarte arbeidskrachten in een vorm van slavernij. Door het voor de oorspronkelijke bevolking bijna onmogelijk te maken op de oude voet voort te leven, werd deze wel gedwongen zich aan de wil van de blanken te onderwerpen. In de wetgeving werd de blanke boven de neger geplaatst. De politieke macht bleef aanvankelijk in handen van de BSAC. Toen in 1918 bepaald werd dat Rhodesië aan de Britse Kroon toebehoorde, werd in 1922 een referendum gehouden over de vraag of Rhodesië in Zuid-Afrika moest opgaan dan wel zichzelf zou gaan besturen. Uit vrees voor concurrentie die de eigen zaak zou schaden, besloten de blanken (de zwarten hadden geen inbreng) voor zelfbestuur (8744 tegen 5989 stemmen). Ook in het zelfbesturende Rhodesië namen de Afrikanen aan het bestuur nauwelijks deel.

In 1944 werd de Central African Council opgericht om de ontwikkeling van Noorden Zuid-Rhodesië en van Nyassaland (het huidige Malawi) te coördineren. Tussen deze drie kwam in 1953 een federatie tot stand, voornamelijk om economische redenen, die vooral de blanke Zuidrhodesiërs ten goede kwam. De zwarte bevolking in Zuid-Rhodesië, die de gevolgen van de kolonisatie het meest aan den lijve ondervond, zag door de federatie enige hoop gloren voor haar eigen ellendige situatie. De Centraalafrikaanse Federatie hield echter maar tot 1964 stand, toen Malawi en Zambia onafhankelijk werden. Zuid-Rhodesië bleef afhankelijk van de Engelse Kroon onder de naam Rhodesia. Voor de Afrikanen was de toestand welhaast uitzichtloos geworden; tijdens de duur van de federatie in 1958, werd de meer liberale premier G.Todd van zijn functie ontheven, en werden wetten aangenomen die de vrijheid van de Afrikanen nog meer beperkten.

Na de vaststelling van de eerste grondwet (1961) kwam de Dominion Party aan de macht (het latere Rhodesische Front), die zich hard tegen de negerbevolking opstelt. De Britten stuurden langzamerhand aan op een overgang naar een gematigd zwart meerderheidsbewind en oefenden daarbij toenemende druk uit op de Rhodesische regering. Maar hoe gematigd ook, elk zwart bewind zou veel meer voor zichzelf opeisen dan de blanken lief was. De vrees hiervoor belemmerde in hoge mate de voortgang in de onderhandelingen. In 1965 onttrok Rhodesië zich eenzijdig aan het Britse gezag, nadat het Rhodesische Front (met I.Smith) een klinkende verkiezingsoverwinning had behaald. Groot-Brittannië was niet akkoord, omdat de nieuwe grondwet het vooruitzicht op een meerderheidsbewind in Rhodesië voorgoed blokkeerde en het deed een beroep op de VN, die opriepen tot een economische boycot van Rhodesië, waarvan in de praktijk weinig terechtkwam.

Groot-Brittannië vaardigde o.a. een niet erg effectief olie-embargo uit voor Rhodesië. In de volgende jaren gevoerde onderhandelingen tussen Rhodesië en Groot-Brittannië hadden geen akkoord tot gevolg. Op 20.6.1969 proclameerde een bij referendum onder de blanke bevolking goedgekeurde nieuwe grondwet Rhodesië tot een onafhankelijke republiek, waarin de vorming van een meerderheidsregering is uitgesloten. Bij de eerste algemene verkiezingen in de Republiek Rhodesië op 10.4.1970 veroverde het Rhodesische Front van premier Smith alle 50 ‘blanke’ zetels (16 zetels waren voor negers gereserveerd).

Na de Labour-nederlaag bij de verkiezingen in Groot-Brittannië in 1970 trachtte de conservatieve Britse regering-Heath met Rhodesië tot een vergelijk te komen. Op 24.11.1971 werd te Salisbury een akkoord ondertekend, waarvan de bepalingen o.a. inhielden: een amendement op de grondwet van 1969, die de negerbevolking in Rhodesië slechts uitzicht biedt op het bereiken van pariteit in de vertegenwoordiging in het parlement, zal de onbelemmerde voortgang naar een meerderheidsbewind verzekeren (berekeningen omtrent de datum waarop Rhodesië volgens de concrete voorgestelde regelingen in deze een meerderheidsregering zou krijgen, varieerden van op zijn vroegst in 2014 tot pas in 2035); een nieuwe Afrikaanse kiezerslijst zal een vergrote negervertegenwoordiging in het parlement in de nabije toekomst garanderen; verdere garanties tegen rasdiscriminatie; een Britse commissie onder lord Pearce zal de opvattingen onder alle lagen van de Rhodesische bevolking aangaande de aanvaardbaarheid van de voorgestelde regelingen onderzoeken.

Het onderzoek van de commissie-Pearce leidde tot ongeregeldheden en massademonstraties onder de negerbevolking, waarbij enkele tientallen doden vielen. Het rapport van de commissie werd op 23.5.1972 gepubliceerd en concludeerde dat het Brits-Rhodesische akkoord voor de meerderheid van de negerbevolking van Rhodesië niet aanvaardbaar was. De Britse regering aanvaardde het rapport, de Rhodesische niet, waarna de Britse regering verklaarde dat de status quo, o.a. met betrekking tot de economische sancties, gehandhaafd zou blijven. Op 9.1.1973 sloot Rhodesië de grens met Zambia voor alle verkeer, behalve voor het transport van Zambiaans koper. De maatregel was bedoeld als pressiemiddel tegen de Zambiaanse regering, waarvan Rhodesië eiste dat zij de guerrillastrijders die via Zambia het land binnen vielen, de weg zou versperren. Zambia antwoordde met het stopzetten van de koper-export via Rhodesië. Rhodesië trok daarop in mrt. de grenssluiting in; de maatregel betekende nl. een ernstige slag voor de eigen Rhodesische spoorwegen, daarnaast voor de economieën van Mozambique en Zuid-Afrika.

Zambia hield de grens gesloten.

De guerrilla-activiteit in Rhodesië is in de jaren zeventig sterk toegenomen. Wat sinds 1965 weinig meer vormde dan speldenprikken, was m.n. sinds het onderzoek van de commissie-Pearce in korte tijd uitgegroeid tot een voor de blanken bedreigende situatie. De guerrilla-activiteit vindt sinds 1972 plaats over de Zambesi-rivier (de grens tussen Rhodesië en Zambia) en vanuit Botswana en Mozambique.

In 1957 was het African National Congress (ANC) opgericht, dat zich vrij gematigd opstelde, maar in 1959, na het vertrek van premier Todd, verboden werd. In 1960 ontstond hierop de National Democratie Party, met als leidende figuren o.a. J.Nkomo en N.Sithole. In 1961 werd ook deze NDP verboden, en in 1962 haar opvolgster, de Zimbabwe African People’s Union (ZAPU), onder leiding van Nkomo. In 1963 ontstond vervolgens de Zimbabwe African National Union (ZANU) als afsplitsing van de ZAPU (onder leiding van Sithole). In 1964 werden beide leiders gevangengenomen.

Vanaf 1965 begon toen de guerrilla. Dat de zwarte bevolking zo massaal de via de commissie-Pearce naar voren gebrachte overeenkomst tussen Groot-Brittannië en het regime-Smith verwierp, was mogelijk gemaakt door de mobilisatie van de massa door de niet-verboden African National Council (ANC) van bisschop A.Mouzorewa. Zowel ZANU als ZAPU als het kleine Front of the Liberation of Zimbabwe (FROLIZI) verhevigden in de jaren zeventig hun offensief. Nadat Mozambique een anti-Rhodesische regering had geïnstalleerd, raakte Rhodesië in een ongunstige situatie.

In 1974 en 1975 hadden onderhandelingen tussen blank en zwart plaats, waartoe Sithole en Nkomo op vrije voeten werden gesteld.

ZANU en ZAPU waren inmiddels tot de ANC toegetreden. Doordat Smith eerder gedane beloften niet nakwam, zoals het laten gaan van gevangen guerrillastrijders, weigerde de ANC in jan. 1975 aan de constitutionele onderhandelingen mee te werken. In mrt. van dat jaar sloeg Smith terug door Sithole op weinig aannemelijke gronden te detineren, met als gevolg een dreigende stopzetting van het nog maar nauwelijks begonnen overleg. Daarbij ontstond erin 1975 grote onenigheid tussen de nationalistische leiders onderling. De conferentie bij de Victoriawatervallen mislukte. Eind 1975 ontstond de Zimbabwe People’s Army (ZIPA), een samengaan van ZANUen ZAPU-guerrillastrijders, die zich afzetten tegen de houding van de politieke zwarte leiders, maar zelf ook verdeeld raakten.

Mede door uitgeoefende druk van Zuid-Afrika en, middels de persoon van minister Kissinger van Buitenlandse Zaken van de VS, stemde Smith toe in een conferentie te Genève, waarvan de eerste zitting op 28.10.1976 plaatshad. Aanwezig waren R. Mugabe, leider van de ZANU en woordvoerder van de ZIPA, J.Nkomo, leider van de ZAPU en van de binnenlandse vleugel van de ANC, A.Muzorewa, leider van de buitenlandse vleugel van de ANC, en N. Sithole, die zich eveneens als leider van de ZANU beschouwt. Mugabe en Nkomo hadden zich vóór de conferentie verenigd in het Patriottisch Front. Smith had zich na besprekingen met Kissinger gewonnen gegeven en ingestemd met een zwart meerderheidsbewind binnen twee jaar.

Met Muzorewa en Sithole vormde Smith op 21.3.1978 een overgangsregering. De uitslag van de in april 1979 gehouden verkiezingen leverde een overwinning op voor de regering. De verkiezingen werden echter veroordeeld door het Patriottisch Front en de leiders van de Frontlijnstaten (Angola, Botswana, Mozambique, Tanzania en Zambia).

LITT. K.Brown, Land in Southern Rhodesia (1959); E.Clegg, Race and politics (1960); F.Fanon, The wretched of the earth (1965); L.H.Gann, A hist. of Southern Rhodesia (1965); S.Glass, The Matabele War (1968); S.Samkang, Origins of Rhodesia (1969); T.O.Ranger, The African voice in Southern Rhodesia (1898-1930) (1970); A.K.H. Weinrich, Chiefs and councils in Rhodesia (1971); L.Vambe, An ill-fated people: Zimbabwe before and after Rhodes (1972); L.W.Bowman, Politics in Rhodesia (1973); M.Loney, Rhodesia (1975); R. Blake, A hist. of Rhodesia (1977); B.Minter en S. Bosgra, Zimbabwe óf Rhodesië (1977); O.B.Pollak en K.Polak, Rhodesia-Zimbabwe (1979).

< >