m. (-s),
1. vetweefsel (zgn. bladvet) tegen de achtervlakte van de buik bij varkens;
2. door uitsmelten van reuzels verkregen varkensvet: in gebakken.
Reuzel is wit, week en smeerbaar (smeltpunt 30-45 °C), met een zalfachtige consistentie wanneer tijdens het stollen in het vet wordt geroerd. De vetzuren bevatten ruim 25 % palmitinezuur, 10-20 % stearinezuur, 40—60 % oliezuur en tot 15 % linolzuur. Het vet heeft een typische geur en wordt al dan niet gemengd met geraffineerd varkensvet, afkomstig uit andere weefsels, als spijsvet gebruikt. Vroeger werd reuzel ook in margarine verwerkt.