bn. en bw. (-er, -st),
1. als een reus, bovenmatig groot, lang, zwaar: een reusachtige gestalte; ook van coll. en onstoff. zaken: een bedrijf;
2. bw. van graad, uitermate: het was er reusachtig druk; dat vind ik reusachtig aardig van je; (vandaar) dat is reusachtig!, prachtig, heerlijk, buitengewoon.