Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Reptielen

betekenis & definitie

o. (mv.), Reptilia, een klasse van gewervelde dieren (onderfylum Vertebrata).

De reptielen zijn koudbloedig, d.w.z. zij bezitten geen eigen, constante lichaamstemperatuur, maar deze is afhankelijk van de temperatuur van de omgeving (poikilotherm). Als zij uit het ei zijn, ademen zij hun gehele leven door longen en maken niet, zoals de amfibieën, een larvestadium door met kieuwademhaling. Evenals bij de vogels en zoogdieren wordt het embryo door primaire eivliezen omgeven; het ontwikkelt zich in een gesloten vloeistofblaas: de amnionholte. De sterk vergrote urineblaas (allantois) dient tijdens het embryonale leven als ademhalingsorgaan. In het hart zijn de voorkamers (boezems) volkomen van elkaar gescheiden; de kamers staan met elkaar in verbinding (behalve bij de krokodillen). De schedel heeft, evenals bij de vogels, slechts één achterhoofdsknobbel.

De verbinding van de onderkaak (die uit enige beenderen bestaat) met de schedel wordt tot stand gebracht door het vierkantsbeen. Bij een aantal vormen (krokodillen, schildpadden, brughagedis) is dit vierkantsbeen onbeweeglijk met de schedel verbonden. Bij andere vormen (slangen, hagedissen en een aantal Dinosauria) is het door een gewricht beweeglijk met de schedel verbonden. De slaapstreek bestaat uit een gesloten benig dak of vertoont één of twee slaapvensters. De urineleiders monden uit in het achterste deel van de darm (cloaca). Bij de hagedissen en slangen bestaat het mannelijk copulatieorgaan uit gepaarde, uitstulpbare zakken, die achter de cloaca in de staartwortel liggen; bij de krokodillen en schildpadden is het copulatieorgaan ongepaard en ligt in de ventrale cloacawand; bij de brughagedis ontbreekt een copulatieorgaan.

De reptielen planten zich voort door eieren, die een lederachtige schaal hebben, zoals bij zeeschildpadden, slangen en de meeste hagedissen, ofwel een harde kalkschaal, zoals bij de krokodillen, de meeste schildpadden en bij de gekko’s onder de hagedissen. De eieren komen meestal buiten het lichaam van de moeder tot ontwikkeling, waar zij door de omgevingswarmte worden uitgebroed. Soms ook komen de eieren in het lichaam van de moeder tot ontwikkeling; zij zijn dan omgeven door een dun vlies en als de eieren gelegd worden, komen de jongen er direct uit. Bij enkele hagedissen en slangen ontwikkelt zich een moederkoek (placenta), waardoorheen voedingsstoffen van de bloedvaten van de moeder overgaan in die van het embryo (echte levendbarende reptielen).

De levenswijze van de reptielen is zeer verschillend. Het zijn meestal landbewoners, maar een aantal vormen is geheel aan het leven in het water aangepast, zoals de zeeslangen en zeeschildpadden onder de recente reptielen. Bij de landbewoners vindt men soorten die op de grond leven of er zich woelend in voortbewegen; andere soorten leven weer op bomen. Reptielen vindt men zowel op vochtige als droge plaatsen; zelfs in woestijnen komen zij voor. In de gematigde streken maken de reptielen een winterslaap door; tropenvormen maken in de droge tijd soms een zomerslaap door. In de tegenwoordige fauna vindt men nog slechts een klein aantal groepen van reptielen, nl. de schildpadden, krokodillen, de brughagedis, hagedissen en slangen.

In vroegere geologische perioden was het aantal groepen veel groter. Men trof toen vliegende reptielen (Pterosauria) aan, vormen die geheel aan het waterleven waren aangepast, zoals de Ichthyosauria, Plesiosauria, en ook zeer grote landbewoners, zoals onder de reptielen. Indeling van de klasse reptielen (recente vormen) onderklasse Anapsida (reptielen zonder slaapvenster)

Archosauria Lepidosauria Dinosauria (lengte tot 25 m).

< >