(het regende, heeft geregend),
1. het in druppels neerkomen van gecondenseerde waterdamp: het regent dat het giet, het regent zeer hard; al regent het handspaken en oude wijven, ik ga toch, al is het nog zulk slecht weer; (spr.) als het regent en het zonnetje schijnt, is het kermis in de hel;
2. (bijbel) regen laten neerdalen; als causatief: God regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matt. 5,45), laat het over hen regenen;
3. het regent, door de vrijmetselaars gezegd als er niet-leden aanwezig zijn;
4. in grote menigte neerkomen: het regent er slagen, kogels, ridderorden, strafpunten, fouten; ook: de stokslagen regenden op zijn rug; het regent er geld.