v. (-en),
1. het uitrusten en exploiteren van schepen;
2. (algemeen) onderneming die zich op de scheepvaart toelegt;
3. (recht) in Nederland een aaneensluiting van personen die zich ten doel stelt tot profijt van alle leden een schip te gebruiken anders dan als vennootschap onder firma.
De onderlinge regeling van de medereders wordt neergelegd in de redercedul. Iedere medereder kan zijn aandeel (scheepsportie) verkopen. De koper wordt lid van de rederij. Voor de dagelijkse leiding van zaken kan een boekhouder worden aangesteld; dit kan ook een vennootschap onder firma zijn. De boekhouder vertegenwoordigt de rederij in en buiten rechte. Voor de verbintenissen van de rederij zijn haar leden aansprakelijk, ieder naar evenredigheid van het aandeel in het schip.
De boekhouder staat tot de rederij in dienstbetrekking en is verplicht periodiek aan de leden rekening en verantwoording af te leggen (artt. 323-340 Ned. WvK). In België heeft het woord de betekenis van de gewone omgangstaal behouden. De rederij als bijzondere rechtspersoon bestaat niet. De vennootschappen die zich onder deze benaming het uitrusten en uitbaten van schepen tot doel stellen, blijven onderworpen aan het gewone recht. De wet bepaalt echter over zeeen binnenvaart voor de onverdeelde eigenaars van een schip dat de reder, mede-eigenaar of lasthebber, de eigenaars in rechte vertegenwoordigt. Men onderscheidt in de praktijk de reder-eigenaar, de reder-zaakvoerder (lasthebber met macht van beheer) en de reder-bevrachter wiens rechtsbetrekkingen met de eigenaar in de charterpartij worden bepaald.