(redeneerde, heeft geredeneerd),
1. praten, spreken;
2. gedachten, zijn mening over iets ontwikkelen, uit premissen gevolgtrekkingen afleiden: logisch redeneren; daartegen is niet, valt niet te redeneren, met argumenten kan men daarentegen niets bereiken: hij redeneert als een kip zonder kop, geheel onlogisch;
3. een betoog houden, argumenteren, redetwisten: zij zaten druk te redeneren; (bij uitbreiding) de wet redeneert niet, zij gebiedt, zij vraagt niet naar een mening.