v./m.,
I. (g. mv.),
1. denkvermogen, oordeel: met rede, begaafd; het licht der rede,; iemand tot rede, brengen, maken dat hij weer naar gezond verstand luistert; naar rede, luisteren, voor verstandelijke argumenten, voor overreding vatbaar zijn; het ligt in de rede,, het is logisch, vloeit uit de aard van de zaak voort;
2. het begrips-en onderscheidingsvermogen dat aan alle (gezonde) mensen eigen is, denkvermogen, intellect: natuurlijke rede,;
3. billijkheid: naar recht en rede,; met rede,, redelijkerwijze; (gew.) ergens een rede, van maken, zich schikken in het onvermijdelijke;
4. uitdrukking van gedachten en gevoelens door samenhangende woorden; zin; de delen van de rede,; de soorten waarin de woorden van de taal naar hun functie verdeeld worden;
5. het uiten van woorden: iemand in de rede, vallen, hem onderbreken in zijn spreken; directe rede,, de woorden zoals zij gesproken zijn; indirecte rede,; omschrijving van het gesprokene (hij zei, dat...);
II. (-s, redevoeringen), samenhangende uiting van gedachten over een bepaald onderwerp, gericht tot publiek, toespraak, redevoering, verhandeling: een rede, houden, uitspreken, beantwoorden; inaugurele rede,.
Soms wordt een onderscheid gemaakt tussen rede en verstand. Dit laatste blijft dan binnen de door de logica toegestane en als correct erkende redeneringen, terwijl de rede bredere menselijke vermogens zou representeren. Op deze wijze bereikt men de hoogste ideeën, die een menselijk kennen geven in een of andere visie. Deze visie kan dan een gesloten of open filosofisch systeem zijn, in het laatste geval steeds voor revisie vatbaar. De moderne filosofie staat zeer sceptisch tegenover de mogelijkheid van het ontwerpen van zulke op de rede gebaseerde allesomvattende systemen; zij staat er beslist afwijzend tegenover, wanneer deze gesloten zijn. Het postulaat van de rede kan van ethische en van theoretische aard zijn.
In het eerste geval gaat men van zedelijke principes met een beperkte geldigheid terug tot onbeperkt geldige ethische beginselen. In het laatste geval hebben deze principes betrekking op het kennend ordenen van de ter beschikking staande ervaringsgegevens en gaat men terug van de slechts beperkt geldige principes naar de onbeperkt geldige of absolute ordeningsbeginselen.
LITT. W.L.Thieme, Spraak, taal en rede (1941); A.Ewing, Reason and intuition (1942); B.Blanshard, Reason and analysis (1962); R.Edgley, Reason in theory and practice (1969).