(ratelde, heeft gerateld),
1. met een ratel geluid maken;
2. een reeks korte, harde geluiden in snelle opeenvolging voortbrengen: ze stond op toen de wekker ratelde; van wagens, spoortreinen enz.: de wielen ratelden over de stenen; (ook) met een ratelend geluid rijden: een trein ratelde voorbij; een ratelende donderslag;
3. druk babbelen, snateren: wij ratelen de hele dag.