v. (-ën),
1. gedicht zoals door de rapsoden voorgedragen; verzameling van (dicht)stukken met één geest en één strekking, maar die niet in dadelijk verband tot elkaar staan; verzamelwerk, mengelmoes;
2. fantasie op een volkswijze.
In de tijd na Homeros werd de rapsodie vaak begeleid door een lyra of kithara. Sinds de 18e eeuw is de rapsodie een vokale of instrumentale compositie zonder vaste vorm, verwant aan het episch reciteren. Voorbeelden hiervan zijn: Musikalische Rhapsodien (1786) van C.F.D. Schubart en de Alt-Rhapsodie (1869) van J. Brahms. In de 19e eeuw kwam het nationale element in de rapsodie op de voorgrond, o.a. in de Hongaarse rapsodieën (1846-85), van F.Liszt, en de Rapsodie espagnole (1907) van M. Ravel, benevens de Piet Heinrapsodie (1911) van P. van Anrooy.