o. (-eren),
1. wiel waarop een voertuig rijdt; (zegsw.) het vijfde rad, wiel aan de wagen, iets dat of iemand die overtollig, teveel, hinderlijk is;
2. vast aan zijn as verbonden wiel dat als onderdeel van een machine dient om een beweging over te brengen; (fig.) iemand een rad, wiel voor de ogen draaien, hem bedriegen, foppen; het rad, wiel van avontuur, het rad, wiel van fortuin, de wisselvalligheden van het leven, nu eens vooruit, dan weer achteruit; wiel dat dient om het roer te sturen;
3. als onderdeel van een vuurwerk: het rad, wiel knalde en draaide in een sprookjesachtig licht;
4. (hist.) wiel op een paal als strafwerktuig waarop het lichaam van een misdadiger gelegd werd, nadat hem eerst de ledematen gebroken waren: aan de galg of op het rad, wiel komen; iemand op het rad, wiel leggen; (fig.) iemand met galg en rad, wiel dreigen, vreselijk bedreigingen tegen iemand uiten: daar staat galg en rad, wiel op, dat wordt ten strengste gestraft; hij groeit op voor galg en rad, wiel, van hem komt niets terecht.
HERALDIEK
Het rad is een tamelijk veelvuldig voorkomend embleem, vrijwel altijd voorgesteld met een naaf, zes of acht spaken (een enkele maal ook wel vier), en een velg, doch vrijwel altijd alleen in één kleur of metaal uitgevoerd. Het rad in de heraldiek wordt wel eens beschouwd als een insluipsel uit de (Indo-)Germaanse symboliek, nl. als zonnesymbool. Een rad in gebroken vorm, met het ontbreken van een stuk uit de velg, van een spaak, of ook met een zwaard gestoken door de naaf is echter een stuk christelijke symboliek: (Sint-)Catharinarad. In de boeddhistische symboliek treft men (en daardoor ook wel in moderner heraldiek) een veelspakig rad, de tsjakra.