o. (ramen),
1. omsluitend samenstel van vaste delen dat strakheid of stevigheid moet geven aan een voorwerp: kippegaas op houten ramen; het raam van een weeftoestel; (papierfabricage) papiervorm; (drukkerij) ijzeren omlijsting waarbinnen zetsel en clichés stevig opgesloten worden, om zo verplaatsbaar te zijn; het raam van een zaag, constructiedeel waarin een of meer zaagbladen gespannen zijn;
2. lijst, lijstwerk, omlijsting: het raam van een deur, een lambrizering, de omlijsting van de panelen; (fig.) een schrijver behandelen in het raam van zijn tijd, in verband met de cultuurhistorische situatie;
3. glas met omlijsting van een venster: ze zit bij, aan het raam; bij iemand de ramen ingooien; slapen met open ramen; wegneembare ruit op een broeibak of kas: een bak van twintig ramen; door een broeiraam gedekt oppervlak: ramen met spinazie bezaaid;
4. (oneig.) compositorisch kader van een geschrift: dit valt buiten het raam van ons betoog.