v./m. (-en), een lijn die met (een stuk van) een kromme één punt gemeen heeft en deze in dat punt niet snijdt.
Om de raaklijn aan een kromme K in het punt A te krijgen, neemt men op K een tweede punt B dicht bij A en trekt de rechte lijn l door A en B; l snijdt K in A en in B (en mogelijk in nog andere punten). Wanneer punt B zich beweegt langs K, draait lijn l om punt A. Nadert nu B onbeperkt tot A en nadert daarbij l tot een bepaalde grensstand m, dan heet m de raaklijn in A aan K. Bij een cirkel met middelpunt M staat de raaklijn in punt A loodrecht op de straal MA. Bij een ellips met brandpunten F1 en F2 is de raaklijn in punt A de bissectrice van de nevenhoek van hoek F1AF2. Bij een hyperbool met brandpunten F1 en F2 is de raaklijn in punt A de bissectrice van hoek F1AF2.
Bij een parabool met brandpunt F en richtlijn l is de raaklijn in punt A de bissectrice van hoek FAP waarin P het voetpunt is van de loodlijn uit A op l. Als K een dubbelpunt A heeft, dan zijn er in A twee niet-samenvallende raaklijnen. In bijzondere gevallen komt het voor dat er in een punt A van een kromme K geen raaklijn bestaat. Er bestaan zelfs continu verlopende krommen die in geen enkel punt een raaklijn hebben.