[Lat. pulsare, stoten], v. (-s),
1. periodieke uitzetting en inkrimping (sterrenkunde: pulserende ster); (geneeskunde) klopping(e);
2. (natuurkunde) hoekfrequentie.
Pulserende zwellingen hebben een zeer sterke slagaderlijke verzorging (sommige gezwellen), zijn soms deel van een slagader (zoals het aneurysma), of liggen op een grote slagader, zodat de pulsaties daarvan voortgeleid worden b.v. van de aorta naar de voorste buikwand.