Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

puberteit

betekenis & definitie

[Lat. pubertas, manbaarheid, volwassenheid], v., periode waarin de geslachtsrijpheid zich ontwikkelt, de gehele leeftijdsfase waarin lichamelijk zowel als geestelijk het kind zich tot geslachtsrijpe jonge mens ontwikkeld.

BIOLOGIE

De puberteit wordt gekenmerkt door het ten volle tot ontwikkeling komen van de uiten inwendige geslachtsorganen met de daarmee gepaard gaande mogelijkheid tot voortplanting, zich uitend in het optreden van de zaaduitstortingen bij jongens en van de menstruatie bij meisjes. Daarbij komen de secundaire geslachtskenmerken tot ontwikkeling, nl. de voor beide geslachten kenmerkende beharing (schaam-, oksel-en gelaatsbeharing), de stemverandering bij jongens en de ontwikkeling van de borsten bij meisjes. Voor het meisje loopt de puberteit gemiddeld van het 11e tot het 16e jaar, voor de jongen van het 12e tot het 17e jaar.

De puberteit is het gevolg van de ontwikkeling van de geslachtsklieren, doordat deze bij rijping produkten (hormonen) afscheiden die de typisch mannelijke of vrouwelijke kenmerken teweegbrengen.

Na het wegnemen van deze klieren (castratie) op jeugdige leeftijd blijven de verschijnselen van de puberteit dan ook vrijwel uit; de stem breekt dan b.v. niet bij jongemannen.

CULTURELE ANTROPOLOGIE

In veel niet-westerse maatschappijen geeft de biologische puberteit aanleiding tot soms zeer uitgebreide initiatierituelen, die de overgang van kind naar volwassen lid van de maatschappij markeren (rites de passage).

ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE

De puberteit kenmerkt zich ontwikkelingspsychologisch beschouwd door de voortschrijdende losmaking van de vanouds bekende omgeving, het gezin en vooral de ouders, waartegen de puber zich gaat afzetten. De psychische puberteit is een cultuurverschijnsel, in die zin dat zij alleen optreedt in een maatschappij die niet traditioneel volkomen vastligt, maar waarvan de waarden en mogelijkheden door persoonlijke ontdekking verworven moeten worden, alvorens men als volwassen beschouwd kan worden. Vandaar dat er pas in de 20e eeuw uitgebreide litteratuur over de puberteit is ontstaan.

Kenmerkend voor de puberteit zijn: de ontdekking van het leven als opgave zichzelf tot iets te maken, d.w.z. men accepteert niet langer dat wat de ouders e.a. volwassenen zeggen als het juiste, men wijst datgene af wat men niet tot zichzelf wil rekenen; de daarmee samenhangende ontdekking van de eigen innerlijkheid en de confrontatie met zichzelf als een unieke persoon, die zijn eigen normen gaat stellen. Daardoor openbaren zich de eigen persoon èn de omringende wereld als onvolmaakt, hetgeen kan leiden tot innerlijke conflicten, opstandigheid, droefheid, eenzaamheid, maar ook tot idealisme, dweepzucht en geëxalteerdheid. Deze stemmingen kunnen snel wisselen; dit geeft het crisiskarakter aan deze periode. De ontdekking van zichzelf als uniek persoon brengt mee dat ook anderen als zodanig worden gezien, zodat de mogelijkheid ontstaat tot persoonlijk doorleefde vriendschappen, eerst met leden van de eigen sekse, de ‘boezem-vriendschappen’; vervolgens breidt zich dit vermogen uit tot de binding met het onbekende andere geslacht, dat juist door die onbekendheid als aantrekkelijk wordt ontdekt. Dit ontwikkelt zich van een bekijken op afstand (idealiseren, dwepen en romantisch dromen, ‘kalverliefde’) tot een duidelijker, ook lichamelijke, toenadering. In de laatste jaren nemen de belangrijkheid en intensiteit van de puberteit in de totale ontwikkeling af, en die van de adolescentie toe, als gevolg van algemeen-maatschappelijke veranderingen.

LITT. J.S.van Hessen, Samen jong zijn (1965); N. Beets, Jeugd en welvaart (1968); A.M.L.Rogier, Meisjes in puberteit en adolescentie (1969); R.E. Muuss, Visies op de adolescentie (1972); E.H.Erikson, Identiteit, jeugd en crisis (3e dr. 1974).

PSYCHOANALYSE

Volgens de psychoanalytische theorie volgt in de puberteit, na de relatieve rust van de latentiefase, een biologisch bepaalde toeneming van seksuele impulsen, waarbij het ego reactief tracht het verstoorde evenwicht te herstellen. Conflicten uit de infantiele seksuele ontwikkeling worden weer actueel, maar in gecompliceerder vorm, doordat de fysieke condities zijn veranderd en doordat in de latentiefase de reactiepatronen vastere vorm hebben gekregen. Angst voor de seksualiteit kan leiden tot afweer hiervan afweermechanisme) in de vorm van ascetisme, of van regressie naar kinderlijker gedragsvorm. Ook buiten de seksualiteit toont het puberteitsgedrag veel tegenstrijdigheden, uitingen van het conflict tussen de toegenomen drift en de neiging tot afweer. De puberteit loopt af met een integratie van de seksualiteit.

LITT. N.Beets, Volwassen worden (1960); E.H. Erikson, Childhood and society (1963); D.J.Levita, The concept of identity (1965); M.Laufer, Adolescent disturbance and breakdown (1975).

< >