[Lat. prostratio, het vereren, voetval], v., gebaar van eerbied en onderdanigheid, waarbij men zich ter aarde werpt, afkomstig uit de Oud-Oosterse religies.
De prostratie werd opgenomen in de hellenistische koningscultus. Ook in de bijbel komt zij voor. De oudchristelijke kerk verzette zich tegen de prostratie als keizerlijk eerbetoon; later werd zij opgenomen in de (oosterse) liturgie van Goede Vrijdag en bij wijdingen.