m. (-en), zintuig voor de waarneming van inwendige prikkels.
Proprioceptoren lichten het centraal zenuwstelsel in over fysische of chemische veranderingen binnen het lichaam die het gevolg zijn van activiteiten van de eigen organen. Zo dienen b.v. de spierspoeltjes voor het waarnemen van de spanning van een spier: zij hebben een ‘sensor’-functie in het terugkoppelingscircuit dat onderdeel is van het spierbewegingsregelproces. Wordt zo’n sensor van buitenaf geprikkeld, dan volgt de gebruikelijke reactie eveneens, hoewel nu niet zo zinvol (b.v. kniepeesreflex).
Van de in het labyrint van de gewervelde dieren gelokaliseerde zintuigfuncties (gehoororgaan) valt de rotatiezin onder proprioceptie, niet echter de zwaartezin. Typische proprioceptoren zijn ook de talrijke inwendige zintuigjes die bij gewervelden en geleedpotigen worden aangetroffen en die deze dieren inlichten omtrent stand en bewegingen van hun lichaamsdelen in de ruimte. Bij zoogdieren vindt men proprioceptoren in de bloedbaan, die gevoelig zijn voor druk en zuurgraad van het bloed (carotislichaam). Verder zijn er bij zoogdieren ook in de spijsverteringsorganen op diverse plaatsen proprioceptoren die gevoelig zijn voor mechanische en chemische prikkels (zgn. interoceptoren). Tegenhanger: exteroceptor.