[Lat. proles, nakomelingschap, ferre, dragen, voortbrengen], v.,
1. snelle vermenigvuldiging; woekering (van cellen, resp. weefsel);
2. (algemeen) verbreiding: de proliferatie van kernwapens.
GENEESKUNDE
Een virus kan in een rustige celkweek tot celproliferatie leiden, met aansluitend celtransformatie en (soms) kwaadaardige ontaarding. Men kent b.v. prolifererende ontstekingen, prolifererende huidziekten, slijmvliesproliferaties (baarmoeder, maag). In het laatste geval is het resultaat van de proliferatie een hyperplasie. In vele organen bestaat continue celproliferatie, die in evenwicht is met het celverlies door afsterven. Voorbeelden: het darmepitheel, en het beenmerg, dat voortdurend nieuwe bloedlichaampjes maakt.
PLANTKUNDE
Hier is proliferatie het verschijnsel dat zich bij sommige planten in de bloem of aan de bladeren jonge plantjes ontwikkelen. Soms is dit normaal (Bryophyllum), soms een ziekelijk verschijnsel dat onder uitzonderlijke omstandigheden optreedt.