[Lat. proletarius, in het oude Rome burger uit de bezitloze klasse, die de Staat slechts met zijn kroost (proies) kon dienen], o., klasse van bezitloze loonarbeiders, in tegenst. tot de bezittende klasse, de dictatuur van het het intellectuele -, bevolkingsgroep die een intellectuele opleiding heeft genoten, maar maatschappelijk gelijk staat met de arbeiders.
Het proletariaat bezit slechts zijn arbeidskracht die het ter beschikking stelt aan de kapitalistische eigenaars van de produktiemiddelen. Sedert het einde van de middeleeuwen, in samenhang met de sociale, economische en politieke structuurveranderingen die uitmonden in het kapitalisme, kreeg het begrip zijn pregnante inhoud. Proletariër werd synoniem met loonarbeider. Deze loonarbeider was een nieuwe figuur in de eveneens nieuwe klassenverhoudingen: door zijn formele persoonlijke vrijheid onderscheidde hij zich van de vroegere slaven en lijfeigenen; doordat hij echter geen beschikkingsmacht had over produktiemiddelen, onderscheidde hij zich van de ambachtsman; doordat hij in dienst stond van een ondernemer onderscheidde hij zich van employés in overheidsdienst. Proletariërs waren loonarbeiders in dienst zowel van de industrie als van boeren, die in bepaalde streken zich voor hun bedrijfsvoering oriënteerden aan het modern economische rationalisme.
Het woord proletariër impliceert echter meer dan de aanduiding van een nieuw type arbeider, opgekomen bij het ontstaan van een nieuwe economische structuur. Het betekende ook een plaatsbepaling in de geconstrueerde maatschappelijke rangverhoudingen. Daardoor behield ook in de nieuwe tijd het woord zijn oorspronkelijke discriminerende gevoelswaarde.
In de 19e eeuw legde K.Marx de grondslag voor een maatschappijvisie (marxisme), op basis waarvan aan de arbeidersmassa de weg gewezen kon worden in een worsteling om verandering. Binnen deze visie was het thema van de klassenstrijd voor het proletariaat van concreet belang. Belangrijk was tevens dat Marx’ theorie in populaire vorm het proletariaat als een nieuw evangelie in de oren klonk en het ‘proletariër-zijn’ tot een sociaal-economisch en politiek programma werd, zodat het als basis van vakbeweging en politieke actie kon dienen. De slotzin van het Communistische Manifest (1948): ‘Proletariërs aller landen verenigt u’ werd een wekroep tot klassebewustheid; via Marx kreeg het woord proletariër een pregnante politiek-emotionele inhoud. In de geïndustrialiseerde westerse samenlevingen is volgens velen het woord proletariaat onbruikbaar geworden voor een analyse van de moderne verhoudingen. Door vakbewegingen en politieke actie zou aan de uitwassen van het primitieve kapitalistische systeem een halt toegeroepen zijn.
Sociale wetgeving, contractuele lonen, verzekeringen tegen ongevallen, ziekte, ouderdom en werkloosheid, betaalde vakantie en verkorte arbeidstijd, te zamen vormende de (betrekkelijke) welvaartsstaat, zouden dusdanige omstandigheden geschapen hebben, dat de oude tegenstellingen tussen bourgeoisie en proletariaat goeddeels zouden zijn verdwenen (‘verburgerlijking’ van de arbeidersklasse’). In de communistische beschouwingswijze is, sinds het ontstaan van het imperialisme, de klassenstrijd een internationale strijd geworden, het proletariaat (met inbegrip van de grote massa’s in de ontwikkelingslanden) een internationaal proletariaat geworden. Het valt echter vaak moeilijk deze internationale solidariteit in praktijk te brengen.
LITT. J.A.A.van Doorn, De proletarische achterhoede (1954); G.Durlacher, De laagstbetaalden (1965); J.Engels, Zestig jaar socialistische beweging (1977); F.Deppe, Het arbeidersbewustzijn (1977).