v. (-s),
1. het projecteren: orthografische projectie, evenwijdige projectie, zoals toegepast bij werktuigkundig tekenen; centrale projectie, vermenigvuldigende projectie via een punt, zoals bij een optisch stelsel met zeer kleine opening optreedt;
2. (meetkunde) afbeelding van een lichaam op een vlak; (kristallografie) gnomonische projectie, stereografische projectie;
3. optisch projecteren van figuren: de van dia’s;
4. (psychologie) het psychisch proces waardoor men angsten, wensen, gevoelens of gedachten van zichzelf onbewust toeschrijft aan anderen.
MEETKUNDE
Trekt men in een plat vlak uit een punt P een lijn l in gegeven richting naar een lijn m dan heet het snijpunt P' van l en m de projectie van P op m in de gegeven richting. De projectie van alle punten van een figuur, b.v. van een lijnstuk AB, vormt de projectie van de figuur. Trekt men in de ruimte uit een punt P een lijn / in gegeven richting naar een vlak V dan heet het snijpunt P' van l en V de projectie van P op V in de gegeven richting. Staat de gegeven richting in het platte vlak loodrecht op m, resp. in de ruimte loodrecht op V, dan spreekt men van orthogonale of loodrechte projectie (of Monge-projectie naar G.Monge); staat de gegeven richting niet loodrecht op m resp. op V, dan spreekt men van een scheve projectie; beide zijn gevallen van parallelprojectie. De parallelprojectie in de ruimte heeft de kenmerkende eigenschap dat de projecties van evenwijdige lijnen evenwijdig zijn (het omgekeerde geldt niet).
Trekt men in een plat vlak uit een vast punt O, het projectiecentrum, een lijn door een punt P dan snijdt deze lijn een lijn / in een punt P' dan is P' de centrale projectie van P uit O op l. projectieve meetkunde, bicentrale projectie.
OPTICA
Bij het projecteren ontstaat een reëel optisch beeld van een voorwerp door middel van licht en een (positieve) lens, b.v. op een wit scherm. Meestal wordt het voorwerp (film, dia) verlicht met doorvallend licht (diascopie), maar met opvallend licht kunnen ook ondoorzichtige voorwerpen geprojecteerd worden (episcopie). Het voorwerp wordt ondersteboven afgebeeld, tevens zijn links en rechts verwisseld. De lens (objectief) moet vooral lichtsterk zijn; de scherpte-eisen liggen wat lager dan bij een camera-objectief. De brandpuntsafstand wordt gekozen al naar de gewenste vergroting: hoe sterker de lens, des te groter beeld (bij gelijkblijvende afstand tot het scherm). Het scherpstellen (focusseren) bestaat in het regelen van de afstand (lensvoorwerp.
Behalve bij gebruik van een speciale verspiegelde lamp, is een condensorlens tussen lichtbron en voorwerp onontbeerlijk om een voldoend grote lichtkegel op te vangen (lichtsterktewinst) en om daarmee het voorwerp ook in de hoeken te verlichten. Het licht dat de lamp naar achter uitstraalt kan ook benut worden door het naar voren te reflecteren, b.v. met een elliptische holle spiegel. Als lichtbron zijn in gebruik: (hoogen laagspannings)gloeilampen, booglampen en gasontladingslampen (b.v. kwiklamp).
Katascopie is een projectiemethode om kleine voorwerpen (bloemen, vlinders) vrij zwevend te kunnen projecteren in de ruimte tussen apparaat en toeschouwers. Zij bestaat uit een holle spiegel (doorsnede ca. 60 cm), die zowel projectie-als verlichtingsoptiek is. Het object wordt op een slede in de hoofdas van de spiegel geplaatst. De vergroting is regelbaar van 10 tot 15 maal. Het object wordt verlicht door twee kleine lampen die hun licht via de spiegel op het object concentreren.
PSYCHOLOGIE
Het begrip projectie werd in de algemene psychologie ca. 1900 gebruikt bij de verklaring van de menselijke waarneming. Gewaarwordingen werden uiteindelijk gezien als gebeurtenissen binnen het centrale zenuwstelsel en de zintuigorganen, en niet als (resultaten van) gebeurtenissen in de wereld.
Deze gewaarwordingen worden ‘naar buiten geprojecteerd’ op objecten in de buitenwereld. In meer specifieke zin spreekt men van projectie als aan objecten, dieren, situaties enz. menselijke emotionele kwaliteiten worden toegeschreven, vaak in overeenstemming met de gemoedstoestand van de toeschouwer. In de psychoanalytische theorie van Freud wordt projectie opgevat als een afweermechanisme, waardoor onaanvaardbaar geachte driftmatige behoeften onschadelijk worden gemaakt door ze toe te kennen aan een persoon of groep uit de omgeving, of door die omgeving zodanig gekleurd te zien, dat de eigen behoeften gerechtvaardigd lijken.
LITT. F.Sierksma, De religieuze projectie (1956); D.J.van Lennep, Projection and personality (in: David en Von Bracken, Perspectives in personality theory, 1957); H.M.Fortmann, Als ziende de onzienlijke ( 3 dln. 1964-65).