[Oudfr.], v./m. (proeven),
1. onderzoek naar de deugdelijkheid: van iets een proef nemen; toets van edele metalen;
2. blijk, bewijs: een van vakmanschap;
3. (rekenkunde) bewerking om zich van de nauwkeurigheid van een andere bewerking te overtuigen: de op de deling maken; (fig.) dat is de proef op de som,
dat is een blijk van de juistheid van het onderstelde;
4. onderzoek naar het gehalte van zedelijke eigenschappen, beproeving: iemands trouw op de stellen;
5. onderzoek door middel van het kenvermogen; (natuurwetenschappen) handeling om een of ander verschijnsel te controleren, te achterhalen of aanschouwelijk te maken;
6. onderzoek op smaak; vandaar overdr. klein gedeelte van een partij goed op deugdelijkheid keuren;
7. probeersel: bij wijze van een aanstelling houdt meestal in dat men drie maanden op proef is;
8. (concreet) verhandeling of probeersel waardoor een geleerde of kunstenaar zijn kunnen toont:
proeven van woordverklaring;
9. drukproef, voorlopige afdruk van het zetsel ter correctie: een trekken, nalezen, corrigeren.