[Eng.], v., persoonlijke levenssfeer; de mogelijkheid om in eigen milieu volkomen zichzelf te zijn: het recht op privacy.
Vóór de 20e eeuw was privacy in wezen alleen een privilege van notabelen, daarna werd ze ook opgeëist door bredere lagen van het volk, wat o.a. tot uiting komt in de veel grotere behoefte aan een eigen (huur-of koop)woning. De privacy is in de meeste wetgevingen nog pover beschermd. Briefgeheim en beroepsgeheim zijn de belangrijkste regelingen, alsmede de bescherming tegen het ongevraagd binnentreden van de woning.
In Nederland zijn er in 1971 drie belangrijke strafposities ter bescherming van de privacy bijgekomen:
1. het afluisteren met technische apparatuur van gesprekken binnen een woning;
2. het afluisteren van telefoongesprekken;
3. het maken van foto’s en films op niet-publieke plaatsen indien daarbij een redelijk belang van de betrokkenen kan worden aangetast.
In datzelfde jaar is grote beroering ontstaan bij de uitvoering van de volkstelling. Velen weigerden aan de volkstelling deel te nemen, uit angst dat er misbruik van de gegevens gemaakt zou kunnen worden doordat naam en adres ook vermeld moesten worden.
In 1972 werd een staatscommissie ingesteld met de opdracht de regering te adviseren over de invoering van een centrale personenadministratie (CPA) met een persoonsnummer voor iedere burger, later uitgebreid met de opdracht een wet te maken die persoonlijke gegevens van de burgers zou beschermen. Eind 1976 kwam de commissie met een eindrapport en een wetsvoorstel. Volgens dit wetsvoorstel moeten databanken onder drie soorten categorieën vallen:
1. meldingsplichtige databanken, waarin slechts registraties als genootschappen, abonnementen van kranten, ledenbestanden van kerkgenootschappen en politieke partijen, salaris-en klantenadministraties zijn opgenomen; voor dit soort registraties geldt slechts een meldingsplicht bij de Registratiekamer;
2. reglementsplichtige databanken, een categorie die ligt tussen de meldingsplichtige en
3. vergunningsplichtige databanken.
Deze laatste categorie omvat de registratie van ras, godsdienst, politieke overtuiging, medische en psychologische gegevens, strafblad en kredietwaardigheid. Voor het registreren van dergelijke gegevens, die ook aan derden mogen worden verstrekt, zijn een vergunning en een reglement vereist. De Registratiekamer, waarvan de leden door de Kroon voor vier jaren worden benoemd, geeft deze vergunningen af en keurt de opgestelde reglementen goed. Ook oefent de Registratiekamer controle uit op de naleving ervan. Ten aanzien van de meldingsplichtige databanken is de kamer passief.
Tegenover deze computerbestanden krijgt de geregistreerde twee belangrijke rechten; het inzagerecht en het correctierecht. Het inzagerecht geldt niet voor registraties van gegevens voor de vier inlichtingendiensten en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Ook de inzage in medische en psychologische gegevens wordt door de staatscommissie nog opengehouden. Het correctierecht het recht onjuiste, verouderde of ten onrechte opgenomen gegevens te doen wijzigen of te doen verdwijnen kent belangrijker drempels. Wanneer een individu om verbetering vraagt bij een registratiehouder, is deze niet verplicht onmiddellijk te antwoorden. Indien na twee maanden nog geen antwoord is gegeven, kan de geregistreerde in beroep gaan bij het gerechtshof.
Voor alle bestanden geldt dat het verstrekken van gegevens aan derden aan zekere voorwaarden is verbonden (het reglement moet het doel en de methode hiervoor aangeven). Deze waarborgen gelden niet voor de politie en de belastingdienst: zij hebben te allen tijde recht op inzage. Omdat de privacywet niet de opslag van alle gegevens door de staat of andere instanties kan regelen, acht de commissie nog aparte wetten voor de regeling van de persoonsregistratie noodzakelijk. Het dringendst is een wet op de informatiebureaus. Dit zijn bureaus die op verzoek en tegen betaling inlichtingen vergaren over een persoon, zijn gedrag en zijn kredietwaardigheid. Voor de antecedentenregisters die de politie bijhoudt, acht de staatscommissie een uitbreiding van de Wet op de Justitiële Documentatie noodzakelijk. Ook is er een aparte wet nodig voor de inlichtingendiensten zoals de BVD.
In 1976 werd door de Belg. regering een voorontwerp van wet goedgekeurd ter bescherming van de privacy. Het omvat o.a. een verbod op het afluisteren van privé-gesprekken met behulp van technische apparatuur zonder toestemming van alle deelnemers aan het gesprek. Verboden worden ook het fotograferen en filmen van personen op niet-openbare plaatsen. Voorts bevat het voorontwerp een reglementering voor de registratie van personalia met behulp van computers en het opslaan van die gegevens in databanken. Voor de controle op de werking en het gebruik van deze gegevensbanken zou een Dienst voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer worden opgericht.