Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

prijsbeleid

betekenis & definitie

o.,

1. (ook: prijspolitiek), instrument van moderne economische politiek, gericht op het ingrijpen van de overheid in de prijsvorming; ook wel de tariefpolitiek van openbare nutsbedrijven;
2. instrument van commercieel ondernemingsbeleid met betrekking tot de prijszetting.

OVERHEID

Het overheidsbeleid met betrekking tot de prijzen kan zowel conjuncturele als structurele oogmerken hebben. Veelal betreft het het tegengaan van prijsstijging. Men kan dan onderscheiden tussen prijsbeheersing, in mildere vorm prijsbewaking; een tijdelijke ingreep is de prijsstop. Aangezien de prijsvorming een essentiële functie vervult in het economisch leven, wordt het ingrijpen in de prijsvorming in de niet-communistische landen slechts verantwoord geacht onder bijzondere omstandigheden, b.v. in het geval van een prijs-en loonstijging onder invloed van een overbesteding (overbestedingsinflatie), die o.a. de trekkers van vaste inkomens in moeilijkheden brengt en de exportpositie aantast. Om deze dreiging af te wenden kan een politiek van prijsstabilisatie (prijsbeheersing) betekenis hebben. Wil men niet in een volledige prijsbeheersing vervallen, dan is medewerking van het bedrijfsleven nodig.

Dan kunnen er b.v. afspraken worden gemaakt tussen bedrijfsleven en regering omtrent voorafgaande melding van prijsverhogingen of om slechts tot prijsverhogingen over te gaan nadat de noodzaak ervan is aangetoond, enz. Bij afwezigheid van deze medewerking en in bijzondere omstandigheden moet de overheid over machtsmiddelen beschikken om zonodig een prijsstop af te kondigen. Prijspolitieke maatregelen kunnen ook bestaan in de vaststelling van minimumprijzen. In vele landen geschiedt dit ter bescherming van de producenten, in het bijzonder op het gebied van de landbouw (landbouwpolitiek). Aan de prijspolitiek is inherent het verschijnsel dat de prijs zijn evenwichtsvormend karakter verliest. De overheid dient dan maatregelen te nemen om kunstmatig vraag en aanbod aan elkaar gelijkte maken (rantsoenering, vergunningenstelsel e.d.).

In Nederland beschikt de overheid over prijspolitieke bevoegdheden krachtens de Prijzenwet 1961. Daarnaast zijn er regelingen die het prijspeil voor bepaalde goederen of diensten beïnvloeden, zoals de Wet Aardgasprijzen (1974), de Ziekenfondswet (1964), de Wet Ziekenhuistarieven (1965). De huurwetgeving schept het kader voor een gedifferentieerd en soms uiterst gedetailleerd overheidsbeleid ten aanzien van de huurprijzen voor woningen en rechterlijke controle op de huurprijs van bedrijfsruimten. De Pachtwet maakt een zekere controle mogelijk op de pachtprijzen van landbouwgronden. Krachtens de Wet Economische Mededinging is bij AMvB een verbod uitgevaardigd voor het aangaan van verticale prijsbinding ten aanzien van een groot aantal met name genoemde duurzame consumptieartikelen. Verder zijn er prijsverordeningen door produktschappen ingevoerd, welke krachtens de Wet Publieke Bedrijfsorganisatie zijn ingesteld.

In België berust de zorg voor het rechtstreeks prijsbeleid bij de minister van Economische Zaken. De huidige wetgeving inzake de prijzen berust op de Wet betreffende de Economische Reglementering en de Prijzen, die weer gebaseerd is op de wet van 30.7.1971 tot wijziging van het KB van 22.1.1945 betreffende de beteugeling van de inbreuken op de reglementering inzake de bevoorrading van het land. Deze wetgeving voorziet verschillende stelsels:

1. het stelsel van de normale prijs, dat een grote vrijheid inzake de prijzen veroorlooft, waarbij de rechtbanken bevoegd zijn over de ruime winstmarges te oordelen;
2. het stelsel van de maximumprijzen; zij zijn weinig talrijk;
3. het stelsel der programmaovereenkomsten;
4. het stelsel van aangifte van prijsstijging. Invoerders, verdelers en producenten zijn verplicht elke prijsstijging die zij wensen toe te passen aan de Commissie tot Regeling der Prijzen aan te geven; aan de betrokkenen worden calculatievoorschriften opgelegd;
5. andere wetten bepalen bovendien een stelsel van vaste prijzen, waardoor elke vrijheid van mededinging uitgesloten wordt (wegvervoer; openbare diensten).

LITT. T.Bourgoignie, La réglementation des prix en Belgique (1973); J.E.Andriessen ela., De sociaal-econ. besturing van Nederland (7e dr. 1974); J.E.Andriessen e.a., Economie in theorie en praktijk (4e dr. 1978).

ONDERNEMING

De prijszetting sluit uiteraard aan bij de algemeen-economische analyse van de prijsvorming, maar verder wordt rekening gehouden met andere delen van commercieel beleid, de fase van de levenscyclus van een produkt, de feitelijke en potentiële concurrentie enz. In het prijsbeleid komen de interne bedrijfseconomische situatie (kostenstructuur) en de externe commercieel-economische situatie (marktontwikkelingen) samen. De onderneming kan bewust niet naar maximale winst streven, maar b.v. een bepaald rendement van het vermogen of een bepaald marktaandeel trachten te bereiken. Ook wordt wel een prijspolitiek toegepast, gericht op een snelle verovering van een belangrijk onderdeel van de markt (penetratiepolitiek), waarbij de prijs op een relatief laag niveau wordt gesteld om snel van een grote afzet verzekerd te zijn, maar ook toetreding van potentiële concurrenten kan worden ontmoedigd. Soms kan een afroompolitiek worden waargenomen, waarbij juist in het begin bij de introductie een relatief hoge prijs wordt vastgesteld, die, nadat een betrekkelijk kleine groep consumenten, die zich deze prijs kan permitteren, verzadigd is, verlaagd wordt (prijsdiscriminatie). Ook kortingen zijn een instrument in het kader van het prijs-en distributiebeleid.

Van belang zijn tenslotte ook de psychologische aspecten van de prijsstelling. Consumenten denken vaak dat een hoge prijs een garantie is voor betere kwaliteit. De prijs fungeert dan tevens, al dan niet terecht, als kwaliteitsindicator; in andere gevallen fungeert een hoge prijs als statussymbool. Dergelijke facetten zijn vooral van belang in het kader van het reclamebeleid.

LITT. P.J.Verdornm, Het commercieel beleid bij verkoop en inkoop (1964); A.Heertje, Inl. tot de commerciële economie (1968); I.van der Zijpp, De verkoopprognose als grondslag voor de ondernemingsplanning op lange termijn (1971); H.J. Kuhlmeijer, Commerciële beleidsvorming (2e dr. 1976).

< >