[Eng. pressure group], v./m. (-en), groep of klasse van personen die druk in bepaalde richting op het parlement of de regeringsorganen uitoefent.
In de VS maakt de pressiegroep een geïntegreerd deel uit van het staatsbestel. De middelen die deze pressiegroepen gebruiken zijn dan ook meestal legaal: adressen, petitionnementen, pressure mail (duizenden brieven over een zelfde zaak die aan de overheid worden gezonden), demonstraties voor het parlementsgebouw. Illegale middelen zoals corruptie worden wel gebruikt door pressiegroepen die een bepaald kapitaalsbelang vertegenwoordigen. Het gebruik van pressiemiddelen blijft niet beperkt tot pressiegroepen, maar is eerder een algemeen kenmerk van politiek bedrijven in de VS. Behalve gebruikmaken van genoemde middelen kan men ook eerst de publieke opinie beïnvloeden en indirect wellicht ook de overheid door congressen, demonstraties, advertentiecampagnes, persconferenties, uitzendingen voor radio en televisie enz. Verder trachten de pressiegroepen invloed binnen een politieke partij te verkrijgen: door geld in de partijkas te storten of door te bevorderen dat een spokesman op de kandidatenlijst voor verkiezingen wordt geplaatst.
Een pressiegroep bestaat niet, zeker niet in de VS, uit een groep van onderdrukte individuen, die hun belang tegenover de Staat en het kapitaal proberen veilig te stellen zoals b.v. consumentenorganisaties. Integendeel, de machtigste pressiegroepen in de VS zijn ondernemersorganisaties, die de prijzen trachten te beïnvloeden door monopolies, oligopolies, onderlinge afspraken en beperking van de produktie.
In Nederland manifesteren deze pressiegroepen zich minder openlijk dan in de VS. Veel van de beïnvloeding geschiedt hier heimelijk of vindt niet plaats omdat de noodzaak daartoe niet bestaat. Tegenover de pressiegroep van het kapitaal staat de oudste pressiegroep van de arbeidersklasse, nl. de vakbeweging. Zij tracht haar belangen te vertegenwoordigen door collectieve onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, stakingen, stiptheidsacties e.d. Ook in Nederland was er tot het midden van de jaren zestig sprake van institutionalisering van de pressiegroep (de vakbeweging van de jaren vijftig). Het kapitalisme ging echter crisisverschijnselen vertonen en de schepping van een sociale welvaartsstaat werd bedreigd door de milieuvervuiling, de lange duur van de woningnood, prijsverhogingen en bedrijfssluitingen.
Door deze ontwikkelingen radicaliseerden de pressiegroepen en nam hun aantal toe. De institutionele vormen van beïnvloeding als lobbyen in het parlement, overleg binnen en door de wet geschapen kaders als de Sociaal-Economische Raad (SER) en andere adviesinstanties van de regering, ondernemingsraden enz. bleven bestaan, maar in de tweede helft van de jaren zestig ontwikkelde zich een aantal nieuwe pressiemiddelen zoals bezetting van gebouwen en kraken van leegstaande panden. In de jaren zeventig kwamen daar nog bij: fabrieksbezettingen, blokkades van wegen (de vrachtwagenchauffeurs eind 1974) en van waterwegen (de binnenschippers in 1975), boycotacties tegen bepaalde winkelprodukten uit landen met fascistische regimes, kerkbezettingen door buitenlandse werknemers.
Aan deze radicalisering lag een toenemend gevoel van machteloosheid ten grondslag om via de hiervoor bestemde kanalen (politieke partijen en parlement) invloed op de maatschappelijke en economische ontwikkelingen te krijgen. Gebeurtenissen in het buitenland zoals de oorlog in Vietnam en de Meirevolutie van 1968 in Frankrijk hadden grote invloed op het verzet van studenten en andere intellectuelen. De Maagdenhuisbezetting in 1969 in Amsterdam en die van de universiteit in Tilburg luidden een reeks van bezettingen in van universiteiten en instituten in de daaropvolgende jaren. De arbeiders waren bij dit soort acties nog niet betrokken. In 1970 kwam daar verandering in. In Rotterdam brak een grote havenstaking uit geleid door het comité ‘Arbeidersmacht’, die zich niet alleen tegen de ondernemers richtte maar ook tegen de vakbonden.
Dat jaar kan als een keerpunt worden beschouwd in de geschiedenis van de Ned. arbeidersbeweging. De vakbeweging moest zich gaan heroriënteren en zich weer met de loonstrijd bezighouden. In 1972 volgde de semi-legale bezetting van de tot sluiting gedoemde Enkabedrijven in Breda. Deze vakbondsactie, die gewonnen werd, heeft tot voorbeeld gediend voor de vele latere bezettingen tegen plannen tot bedrijfssluiting. De metaalstakingen van 1972—73 en de stakingen voor het behoud van de prijscompensatie in 1977 maakten een einde aan een periode waarin collectieve arbeidsovereenkomsten aan de onderhandelingstafel tot stand kwamen. Behalve in de sfeer van de produktie, radicaliseerde ook daarbuiten de pressiegroep en nam het aantal groepen enorm toe.
Onder invloed van sociaal-economische ontwikkelingen in het buitenland, m.n. stiptheidsacties en bedrijfsbezettingen, traden ook in België tijdens de grote mijnstaking van 1970 in Limburg en de havenstaking van 1973 in Gent en Antwerpen door de vakbonden niet-erkende arbeiderscomités op als pressiegroep. Permanente pressiegroepen zijn de consumentenverenigingen en de Bond Beter Leefmilieu (Interenvironment), die in 1977 reeds 180 groeperingen overkoepelde. Op binnenlands politiek vlak heeft vooral de Vlaams-Waalse kwestie aanleiding gegeven tot de oprichting van talrijke pressiegroepen. De grootste zijn sinds 1960 de Vlaamse Volksbeweging en de Mouvement Populaire Wallon.
LITT. S.E.Finer, Anonymous empire (1958); V. O.Key, Politics, parties and pressure groups (1962);
Y.Nuyens, Pressiegroepen in België (1965); F.G. Castles, Pressure groups and political culture (1967).