[Lat., voortgang], v. (-s),
1. (natuurkunde) de beweging die de as van een draaiende tol maakt door toedoen van een uitwendige kracht;
(sterrenkunde) de teruggaande beweging van de nachteveningspunten langs de ecliptica.
NATUURKUNDE
Als op een draaiende tol naast de zwaartekracht nog andere krachten inwerken, zal de as van de tol een kegelvlak in de ruimte gaan beschrijven. Een voorbeeld van een dergelijk precessieverschijnsel is de larmorprecessie van de elektronen onder invloed van een magnetisch veld. Verder speelt de precessie een rol bij de bewegingen van planeten en manen.
STERRENKUNDE
De precessie van de nachteveningspunten bedraagt 50", 25/jaar (ofwel 1° per 70 jaar) in westelijke richting. De nachteveningspunten lopen dus in ca. 26000 jaar de ecliptica rond, welk tijdsverloop wel het grote Platonische jaar wordt genoemd. Newton toonde in 1687 aan dat de precessie samenhangt met de afplatting van de aarde.
Precessie treedt in het algemeen op bij elke draaiing die gestoord wordt door een lichaam dat niet in het vlak van de draaiing ligt. De snijlijn van dit vlak met het vlak waarin zich het storende lichaam beweegt, draait dan steeds terug, tegen de in het zonnestelsel overheersende draaiing in, terwijl de hoek van de beide vlakken constant blijft. De afgeplatte aarde ondergaat een precessiebeweging, zowel door de zon als door de maan, de solaire en lunaire precessies. De lunaire precessie is ruim tweemaal groter dan de solaire (evenredig aan de massa van het storende lichaam en omgekeerd evenredig aan de 3e macht van de afstand). Het uiteindelijk resultaat van alle storende invloeden is een uiterst samengestelde beweging, die men kan ontleden in een regelmatig voortgaande draaiing om een vast punt en een reeks van onregelmatige, vaak kortperiodische bewegingen. De laatste heten alle te zamen nutatie; de onregelmatige beweging heet algemene precessie.
Deze beweging is zó gericht, dat de afstand van de hemelpool tot de Poolster, die 1°,25 is en ten tijde van Hipparchos 12° bedroeg, voorlopig nog zal afnemen, totdat hij ca.2100 een minimum van 28’ zal bereiken. Sinds de dagen van Hipparchos is de lengteverandering door de precessie tot 28°,5 opgelopen, zodat de tekens van de dierenriem niet meer, zoals toen, in de gelijknamige, maar in de voorafgaande sterrenbeelden te vinden zijn. De pool van het baanvlak van de maan beschrijft in 18,6 jaar een kegel met een tophoek van 10° om de eclipticapool, die zelf weer draait om de pool van de Jupiterbaan, en tegelijkertijd om de pool van de Saturnusbaan.