Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pragmatisme

betekenis & definitie

o., een in de VS en Engeland opgekomen filosofische richting, die alle weten en alle filosofie in onmiddellijk verband brengt met het leven, het handelen, de ‘praktijk’.

De term pragmatisme werd in 1878 ingevoerd door C.Peirce (sinds 1905: pragmaticisme). Hieronder verstond hij de theorie dat de betekenis van een begrip wordt uitgeput door de praktische effecten die men zich met betrekking tot een begrip kan indenken. In het algemeen beklemtoont het pragmatisme dat alle weten ontspruit aan praktische levensbehoeften en eisen (J.Dewey) en dat de waarde ervan bepaald wordt door de bruikbaarheid en het praktische succes. Dit leidde m.n. bij W.James tot een waarheidsopvatting volgens welke een theorie waar is inzover zij ‘werkt’, inzover zij b.v. sociaal nuttig of vruchtbaar is. Waarheid staat aldus niet los van enige waarde, maar maakt er deel van uit. De functie van het denken bestaat er dan ook in bevredigende relaties met de omgeving tot stand te brengen.

Het pragmatisme moet gezien worden als een reactie tegen het toenmalige idealisme (T.H.Green, F.H.Bradley) in de Angelsaksische filosofie. Het stelde zich tot doel aan te tonen hoe vele zgn. problemen van de klassieke filosofie geen reële problemen zijn en dat vrijwel elke metafysische uitspraak zinloos of absurd is (vergelijk het latere neopositivisme). Veel belang werd gehecht aan de verificatie (letterlijk: waar maken) en het voorspellende karakter van uitspraken. Van een absolute waarheid kan geen sprake zijn: alle waarheid moet beschouwd worden met betrekking tot de mens (het ‘humanisme’ van F.S.C.Schiller). Door de nadruk te leggen op de noodzaak van een klaar en op de praktijk gericht denken, heeft het pragmatisme in belangrijke mate bijgedragen tot een minder intellectualistische opvatting van de filosofie. Buiten de Angelsaksische wereld heeft het vooral invloed uitgeoefend in Italië (o.a. G.Papini) en Frankrijk (H.Bergson).

LITT. W.James, Pragmatism (1907); S.Hook, The metaphysics of pragmatism (1927; herdr. 1977); P. Wiener, Evolution and the founders of pragmatism (1949; herdr. 1969); E.C.Moore, American pragmatism (1961); H.Thayer, Meaning and action. A critical history of pragmatism (1968; verk. uitg. 1973); C.Morris. The pragmatic movement in American philosophy (1970); H.Thayer, (red.), Pragmatism. The classic writings (1970); S.Eames, Pragmatic naturalism (1977).

< >