een door de Engelsman J.H.Poynting (1903) en de Amerikaan H.P. Robertson (1937) beschreven effect dat neerkomt op een remming van deeltjes door het asymmetrisch opvangen van het licht.
Door dit effect worden kleine deeltjes zoals stofjes in het planetenstelsel, geleidelijk al spiralend naar de zon getrokken. Het Poynting-Robertson-effect is het gevolg van een voortdurend verlies van rotatiemoment van het deeltje, dat enerzijds fotonen van de zon opvangt die geen rotatiemoment hebben, terwijl het anderzijds fotonen uitzendt die wel een rotatiemoment bezitten. Een deeltje beweegt zich al cirkelend om de zon met een snelheid die in het binnendeel van het planetenstelsel van ca. 10—50 km/s is. De betrekkelijk grote snelheid van het deeltje heeft tot gevolg dat het deeltje aan zijn voorzijde meer licht opvangt dan aan de achterzijde. Daar het licht een zekere druk uitoefent (lichtdruk) wordt het deeltje in zijn baan geremd, alsof het door een weerstandbiedend medium gaat. Daardoor ‘valt’ het een weinig naar de zon, maar op deze kleine afstand wordt zijn omloopsnelheid groter en is de lichtstroom van de zon groter, twee redenen waarom het effect daar sterker werkt, waardoor het deeltje steeds sneller tot de zon zal naderen. Door het Poynting-Robertson-effect zouden alle kleine stofdeeltjes in het planetenstelsel in de loop der eeuwen in de zon vallen, wanneer ze dicht bij de zon niet zouden verdampen waardoor het stof uiteindelijk weer weggeschoten wordt als gasstromen die de zon voortdurend de wereldruimte inzendt.