m. (-sen), (vroeger: cachelot), Physeter macrocephalus (of P. catodon), een zoogdiersoort uit de onderorde tandwalvissen.
De potvis is de grootste onder de -tandwalvissen: de mannetjes worden tot 26 m lang en het jong is bij de geboorte al ca. 5 m lang. De levensduur wordt geschat op 35 jaar. De potvis is te herkennen aan de enorme hoekige kop met een naar verhouding zeer smalle onderkaak, die met grote aantallen kegelvormige tanden bezet is; de bovenkaak kan rudimentaire tanden bevatten. Potvissen leven voornamelijk in tropische oceanen, waar zij zich voeden met grote inktvissen, die soms opvallende littekens op de huid van deze walvis achterlaten (afdrukken van zuignappen); hierbij duikt de potvis tot bijna 1000 m diepte. Enkele malen is een potvis op de Ned. kust gestrand, o.a. twee mannetjes in 193
7. Wat betreft de walvisvangst speelt de potvis een bescheiden rol (ivoor, amber, spermaceti, traan); meestal wordt het dier nog vanuit landstations bejaagd, soms op uiterst primitieve wijze vanuit open boten en door middel van met de hand geworpen harpoenen. De dwergpotvis, Kogia breviceps, wordt slechts tot 4 m lang en heeft een veel minder opvallende kop.