[→Fr.], v. (-s),
1. aandeel, toegekend part; de legitieme —, wettelijk erfdeel; (oneig.) ze hebben ook wel hun (nl. aan verdriet, zorgen) gehad, ze zijn daarvoor niet gespaard;
2. zoveel als iemand krijgt of neemt bij een maaltijd: een — vlees; drie porties poffertjes; (zegsw.) geef mijn maar aan Fikkie, ik voel er niets voor, daar moet ik niets van hebben; (fig.) iemand zijn — geven, slaag geven of streng berispen;
3. hoeveelheid, partij: een grote geduld, zeer veel geduld; zoveel als iemands taak is of geacht kan worden: je hebt nu je wel gedaan; zijn — staan, zijn aandeel bijdragen.