[→Fr.], o. (-en), 1. fijn, wit, halfdoorschijnend aardewerk (e): kroezen van -; onverglaasd —, biscuit; als beeld van iets zeer teers en breekbaars, ook van kostbaar bezit; 2. (coll.) voorwerpen, vooral vaatwerk van de genoemde materie: een collectie Chinees —.
(E) AARDEWERK. Porselein heeft een witbakkende, dichte scherf, die bij geringe dikte doorschijnend is. Door toevoeging van bijzondere keramische kleuren kan de scherf worden gekleurd. De oudste porseleinachtige waar werd ca.700 n.C. in China gemaakt. Men onderscheidt hard en zacht porselein. Hard porselein (pâte dure) bevat 50 % kaolien, 25 % veldspaat en 25 % kwarts. Bij 1320—1450 °C sintert het tot een dichte scherf.
Het heeft goede technische eigenschappen, een grote mechanische sterkte, goede diëlektrische eigenschappen en het is bestand tegen chemische en thermische invloeden. Het wordt eerst bij lagere temperatuur gebakken en na verglazen bij hogere temperatuur. Zacht porselein (pâte tendre) bevat een hoger percentage vloeimiddelen en wordt bij lagere temperaturen gebakken. De mechanische sterkte en de diëlektrische eigenschappen zijn belangrijk minder. Het is zeer geschikt als sierporselein, de scherf is zeer doorschijnend. Tot het zachte porselein behoren nog enkele bijzondere soorten.
Het beenderporselein, waarin beenderas (m.n. kaliumfosfaat) wordt verwerkt, wordt bij 1250-1300 °C voorgebakken en na verglazen bij een lagere temperatuur (1100-1150 °C) nogmaals gebakken. De lagere baktemperatuur en de hogere glans van de glazuur komen de decoratie in kleuren ten goede. Het fritporselein (pâte tendre artificielle), dat uit fritten in poedervorm bestaat, vermengd met een kleine hoeveelheid klei, wordt weinig meer gefabriceerd. Het wordt voorgebakken bij 1250 °C—1300 °C en na het verglazen gebakken bij 1100°C-1150°C. Bekijkt men een scherf porselein onder de microscoop, dan ziet men een glasachtige massa, waarin fijne naaldvormige mullietkristallen (3AL2032Si02) aanwezig zijn. Deze dragen bij tot verhoging van de genoemde eigenschappen, in het bijzonder bij het harde porselein.
Porselein wordt voor vele doeleinden toegepast: huishoudelijk en sierporselein, isolatoren, laboratoriumporselein. Ook voor sanitair wordt wegens de hygiëne (een zo dicht mogelijk produkt) aan porselein de voorkeur gegeven. De voorwerpen worden gegoten, een techniek die zich uitstekend voor massaproduktie leent, →keramiek. CULTUUR. China en Japan. In deze landen werd al heel vroeg bijzonder mooi porselein gemaakt. →China, TOEGEPASTE KUNST (keramiek); →Japan, CULTUUR, ALGEMEEN.
Het vroegste belangrijke Europese produkt werd te Florence vervaardigd (ca. 1575-87). Dit werd Medici-porselein genoemd; het had een dikke scherf en was bedekt met dik, vrij onregelmatig loodglazuur. Het decor was meestal blauw en was ontleend aan het 16e-eeuwse Chinese porselein.
Duitsland. Mede dank zij de vondst van kaolien te Kolditz (Saksen) slaagden E.W.von Tschirnhaus en J.F.Böttger te Meissen erin het eerste Europese harde porselein te vervaardigen (ca.1710). In 1713 kwam het witte porselein op de Leipziger Messe. De modelleur J.J.Kändier en de ontwerper J.G.Herold droegen veel bij tot de bloei van het →Meissner porselein. Er werden vele manufacturen opgericht (o.a. te Wenen, Berlijn, Frankenthal, Fürstenberg en Ludwigsburg), die veelal het Meissner porselein imiteerden. Het →nymphenburgporselein nam een voorname plaats in de Duitse produktie in.
Frankrijk. Belangrijke fabrieken waren die van Saint-Cloud (ca.1678; monochroom blauw en blanc-de-chine), die te Chantilly (1725; het gebruik van tinglazuur tot ca. 1770 en de geelachtige tint zijn karakteristiek) en de Manufacture Royale des Porcelaines de France (1738) te Vincennes. In 1756 ging de fabriek naar Sèvres, waar zij nu nog in bedrijf is (→sèvres).
Italië. De eerste fabriek werd in 1719 te Venetië gesticht (Vezziporselein), de tweede kwam er in 1765. In 1735 ontstond in Doccia een werkplaats, waar men het Weense porselein imiteerde, en in 1743 kwam een manufactuur in Capodimente, waar men prachtige reliëfversieringen op het porselein aanbracht. In Nove (1752) werkten vaklieden uit Meissen. Er werden ook fabrieken gesticht te Vinovo (1776), Rome (1790) en Treviso (ca.1799). Engeland. De Engelse fabrieken (Chelsea sinds 1747, Worcester sinds 1751) maakten zacht porselein van een enigszins afwijkende samenstelling (men gebruikte o.a. beenderas).
Kenmerkend is de fijne beschildering in zeer heldere kleuren. Men imiteerde de Duitse produkten en die uit Sèvres. Zuidelijke Nederlanden. In 1751 stichtte F.Peterinck te Doornik een werkplaats voor zacht porselein . Dit produkt leek veel op het porselein uit Meissen, Sèvres, Chelsea en Worcester. In 1786 werd te Schaarbeek een fabriek voor hard porselein geopend maar deze ging spoedig failliet. In 1787 stichtte G.Kühne een fabriek te Etterbeek, die tot het begin van de 19e eeuw in bedrijf, bleef. De daar vervaardigde serviezen lijken sterk op het Schaarbeekse produkt.
F.T.Faber en C.Windish stichtten in 1818 een fabriek te Elsene. Ca.1850 waren er vijf belangrijke Belg. porseleinfabrieken (o.a. te Baudour, Andenne en Doornik).
Noordelijke Nederlanden. Te Weesp werd door o.a. de Engelsman D.McCarthy in 1757 een werkplaats opgericht, die in 1759 in handen van graaf Van Gronsveld Diepenbrock kwam. Er werd hard porselein van zeer goede kwaliteit gemaakt. In 1771 werd de produktie gestaakt. De voorraad en een deel van de inventaris werden gekocht door de predikant J.de Mol, die in Oud-Loosdrecht een manufactuur stichtte. Deze was niet lang in bedrijf, maar had een fraaie, zeer gevarieerde produktie.
Te ’s-Gravenhage vestigde A.Lyncker een bedrijf voor het decoreren van geïmporteerd porselein (1776). Na enkele jaren produceerde men ook zelf porselein van goede kwaliteit. In 1790 moest de fabriek sluiten.
Denemarken. De chemicus F.H.Müller gelukte het in 1773 hard porselein te produceren. De fabriek te Kopenhagen, die sinds 1867 privé-bezit is, oefende ca.1895 grote invloed uit op de jugendstil. LITT. H.Jedding, Europäisches Porzellan (2 dln. 1966); E.Schrijver, Hollands porselein (1966).