[→Fr.], v.,
1. poreusheid, materiaaleigenschap die de hoedanigheid van min of meer toegankelijk-zijn voor vloeistof of gassen aangeeft;
2. het poriënvolume van gesteenten (e).
(e) Porositeit wordt uitgedrukt als het percentage van het totaal volume van gesteentedeeltjes plus ruimten of als een breuk. Men onderscheidt twee hoofdtypen van porositeit: de primaire porositeit die ontstaat tijdens de vorming van het gesteente en de secundaire die na de gesteentevorming door oplossing en spleetvorming ontstaat. De porositeit is voornamelijk afhankelijk van korrelgrootte, korrelgrootteverdeling, compactie en verkitting van het gesteente. De porositeit neemt naar de diepte en met de ouderdom van het sediment af door de samendrukking en →diagenese. Porositeit en →doorlatendheid zijn verschillende eigenschappen. Zo is b.v. puimsteen zeer poreus, maar omdat de poriën niet met elkaar in verbinding staan, ondoorlatend. Alleen steenzout is door zijn plastische eigenschappen in het geheel niet poreus en ook geheel ondoorlatend.