1. kleine poot: de zachte pootjes van een kat; (zegsw.) op zijn pootjes terechtkomen, goed terechtkomen;
2. liefkozend voor de voetjes of benen van een kind: het kind liep met blote pootjes over het zeil; 3. een —, pootjes geven, van dieren, m.n. van honden gezegd; (zegsw.) met hangende pootjes terugkomen, iemand die terugkomt om vergiffenis te smeken, nadat hij eerst overmoedig is weggegaan; opzitten en pootjes geven, (fig.) zeer gedwee zijn; zij laat hem opzitten en pootjes geven, zij heeft hem flink onder de duim;
4. elk van de steunsels onder kleine voorwerpen: een kraantjeskan op drie pootjes.