v./m. (-s), vena portae, ader die het bloed van het maagdarmkanaal en de milt naar de lever voert.
(e) De poortader is uitermate belangrijk omdat zij bepaalde bestanddelen van het voedsel, m.n. de koolhydraten en de afgebroken eiwitten, die de darmwand bij de resorptie passeren, opneemt en naar de lever voert. Ook andere, soms voor het lichaam schadelijke stoffen, die in de darm worden opgenomen, worden door de poortader naar de lever vervoerd om daar verwerkt te worden (onschadelijk gemaakt). In de lever vertakt de poortader zich tot fijne takjes. Deze capillairen grenzen direct aan de levercellen en hebben daarbij gelegenheid de opgenomen koolhydraten aan de levercellen af te staan. De koolhydraten worden als glycogeen opgestapeld. De levercapillairen verenigen zich weer tot grote aders, die tenslotte, als leveraders, in de onderste holle ader uitmonden.
Heeft het lichaam behoefte aan het in de lever opgestapelde voedsel, dan wordt het glycogeen omgezet in glucose en dit wordt weer aan de levercapillairen afgestaan en aldus in de bloedbaan opgenomen. In de milt worden nieuwe witte bloedlichaampjes gevormd, die met het bloed van de miltader naar de poortader worden toegevoerd en via dit bloedvat dus in de algemene bloedcirculatie komen. Vernauwing van de takken van de poortader, b.v. bij levercirrose, leidt tot buikwaterzucht, oedeem en miltvergroting.