[→Gr. semeia, betekenis], v., 1. toepasselijkheid van woorden in diverse betekenissen; 2. (bijbel) het bestaan van een meervoudig letterlijke zin in woorden en teksten (e).
(e) Bij al diegenen die fundamentele kritiek hebben op de taal als communicatie- of expressiemiddel, is de polysemie een dankbaar aangrijpingspunt. Ieder woord kan telkens iets anders betekenen. Democratie b.v. heeft in westerse landen een andere betekenis dan in de USSR. De polysemie is dan een bron van misverstand en wrijving. Deze gedachte is o.a. te vinden in de radicale taalkritiek van Mauthner (begin 20e eeuw), maar ook bij de significi en bij Stuart Chase (The tyranny of words, 1938). Men heeft daartegen ingebracht dat polysemie in wezen een facet is van de beweeglijke symbolisatie die eigen is aan het woord en die de mens in staat stelt om zijn taal toepasselijk te laten zijn op een steeds bredere en veranderende kennis van deze wereld.
Polysemie is dan een van de typische eigenschappen van de woordbetekenis waaraan de taal haar interne produktiviteit dankt en die geen enkel ander tekensysteem vertoont. In de moderne taalkunde wordt de polysemie daarom positief gewaardeerd. Dat neemt niet weg, dat de wetenschappelijke verantwoording van de polysemie, zoals die universeel voorkomt bij de appellativa (zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden), nog steeds grote moeilijkheden oplevert. De betekenistheorie van Reichling (1935) heeft wel een eerste en fundamenteel inzicht verschaft door de eenheid van de woordbetekenis te constateren met de onderscheidingen die binnen deze eenheid door de taalgebruiker worden gemaakt, maar het begrip ‘betekenisonderscheiding’ werpt nog vele vragen op. Men mag verwachten dat de aandacht van de moderne linguïstiek voor het taalgebruik zal leiden tot verdieping van inzicht.
LITT. C.F.P.Stutterheim, Het begrip metaphoor (1941); W.Schmidt, Lexikalische und aktuelle Bedeutung (4e dr. 1967).