Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

polsslag

betekenis & definitie

m.,

1. pulsus, de stoot van de slagader, die men voelen (soms zien) kan omdat zich tengevolge van het persen van bloed in de aorta over de slagaderwand een zgn. polsgolf voortplant (met een snelheid van 5 m/s) (e);
2. fig. met betrekking tot wat als een duidelijk levensteken wordt beschouwd: de van het zakenleven;
3. (hockey) korte slag, waarbij de beweging vnl. uit de polsen geschiedt, en waarbij de hockeystick niet uitzwaait.

(e) Overal, waar een slagader op een harde onderlaag (been) ligt, kan men, door deze tegen het been aan te drukken, de polsgolf voelen. Aangezien men dit in de praktische geneeskunde bijna steeds doet met de slagader die in de streek van de pols op het spaakbeen ligt, spreekt men van de polsslag. Op vele andere plaatsen, b.v. aan de kaakrand, in de lies, in de slaapstreek, in de hals kan men de polsslag voelen. Wanneer de benen gekruist over elkaar liggen, ziet men hoe het bovenste been regelmatig opgewipt wordt. Dit is uitsluitend een gevolg van de werking van de slagader die in de knieholte ligt en die dan tegen de knieschijf van het onderliggende been rust. Aan de polsslag worden onderscheiden:

1. de frequentie: deze bedraagt bij normale, volwassen mensen 60-80 per min (bij de vrouw is de frequentie groter dan bij de man; bij zuigelingen tot 130 per min);
2. de spanning, die men afmeet aan de kracht, die nodig is om de slagader dicht te drukken (bloeddrukmeting);
3. de regelmatigheid van de hartslag;
4. de gelijkheid.

< >