[Servokroatisch, veld, vlakte], v./m. (-n, -s), gesloten bekken in een karstgebied met een oppervlakte tot honderden vierkante kilometers.
(e) Poljen werden eerst verklaard als aaneengegroeide uvala’s of tektonische depressies, maar later werd meer gedacht aan laterale corrosieve vlaktevorming. De vrij vlakke bodem bestaat uit een ondoorlatende rivierafzetting. Het oppervlaktewater verdwijnt in ponoren (→karstverschijnsel). Poljen is in de Zuidslavische landen de algemene benaming voor enigszins uitgebreide vlakten, maar meer speciaal voor langgerekte, dalachtige laagten in het Karstgebied. De grootste is de Polje van Livno (65 km lang, 380 km2).