Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

poeder (poeier)

betekenis & definitie

I. m./o.,

1. iedere tot fijn gruis, stof of zeer fijne korreltjes gemaakte, daaruit bestaande of daarin uiteengevallen vaste stof: tot — malen; fijn, grofkorrelig zo droog als —; (spreekt.) in de —, totaal vernield, in gruzelementen; als dreigement: ik zal hem tot — slaan, tot moes; m.n. zo’n stof als toiletof kosmetisch middel: — op de huid strooien;

II. v./m. (-s), afgepaste hoeveelheid van een fijngemaakt geneesmiddel, om ineens in te nemen: poeders innemen.

< >