Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

poedel

betekenis & definitie

[<Hdu.], m. (-s),

1. honderas met een krullerige vacht (e);
2. (bij vele spelen) mislukte worp of stoot; (fig.) blunder.

(e) De poedels vormen een zeer oud ras, waarschijnlijk voortgekomen uit een Frans slag; dat had een langharige krullerige vacht en werd voor de jacht gebruikt. Poedels zijn even hoog als lang. De oren hangen. De staart wordt gewoonlijk gecoupeerd en wat overblijft, wordt omhoog gedragen. Men onderscheidt grote poedels (45–60 cm), middenslag (35–45 cm) en dwergpoedels (tot 35 cm). Van kleur zijn de grote vaak zwart, wit of chocolade; het middenslag zilvergrijs of abrikooskleurig, en de dwergpoedels komen in vele kleurvariëteiten voor.

De vacht van poedels wordt vaak zodanig bewerkt dat allerlei ‘kapsels’ ontstaan al naar gelang de heersende mode en gebruiken. Poedels zijn waakzame, intelligente, gemakkelijk op te voeden dieren.

< >