[<Eng. pocket book, zakboek], o. (-en), ingenaaid of gelijmd boek van zakformaat, met een slappe, vaak geplastificeerde omslag.
(e) Soms wordt de term pocketboek gebruikt voor de bindwijze, waarbij de katernen bij de vouw worden afgesneden en de losse bladzijden tegen de rug worden gelijmd (garenloos binden, lumbecken), en de term paperback voor de betere bindwijze van boeken van iets groter formaat waarbij de ingenaaide katernen met de vouw tegen de rug worden gelijmd. Het pocketboek wordt goedkoop geproduceerd en kent hoge oplagen en lage prijzen; bovendien betreft het vaak herdrukken van reeds eerder in gebonden vorm uitgegeven werken. De kleine klassieken-uitgaven van Manutius in de 16e eeuw en de duodecimo-uitgaven van de Elseviers in de 17e eeuw kan men als voorlopers van het pocketboek zien. In de 19e eeuw verschenen de goedkope populaire reeksen, o.a. van Reclam, Tauchnitz en Göschen. De pioniers van het moderne pocketboek waren in Groot-Brittannië Penguin Books (vanaf 1935) en in de VS Pocket Books (vanaf 1939). Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het pocketboek in alle landen een grote verspreiding.
Een Nederlandstalige pocketboekserie vormen b.v. de Prismaboeken. Het pocketboek maakt een belangrijk bestanddeel uit van uitgeverij en boekhandel. Het is behalve in de boekhandel ook in kiosk, warenhuis en supermarkt te koop en bereikt ook bevolkingsgroepen waartoe het gebonden boek geen toegang heeft.
LITT. L.Schick, The paperbound book in America (1958); D.Flower, The paperback (1959).